Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1441

1441 Zonde – Verzoening – Schepping – Wil – Verlossing

29 mei 1940: Boek 23

Het scheppingswerk van God is dus ontstaan om de vrije wil van het wezen, dat misbruikt werd, voor een zekere tijd te binden, zodat het wezen dus gedwongen is om iets te doen, wat tegen zijn wil ingaat. Dat het moet dienen, waar het eerst wilde heersen. Het wezen is in een toestand gedrongen, die zijn vrije wil nooit op zich genomen zou hebben. Het wezen wordt tot een activiteit gedwongen, die overeenkomt met de wil van God en de macht van de tegenstander kan niets aan deze toestand van de wezens veranderen.

Zijn macht werd dus al gebroken, toen God de schepping liet ontstaan. Daarom paste hij al zijn listigheden en valsheden toe om het wezen in het stadium van de vrije wil, in de belichaming als mens, toch weer aan zich te onderwerpen. En hij onderdrukte het wezen op een zo ongehoorde manier, zodat het, ook wanneer zijn wil naar God verlangde, te zwak was om deze wil uit te voeren, maar hij steeds weer in het vangnet van Satan verstrikt raakte en hij zich er door eigen kracht niet uit kon bevrijden.

En om ook deze zwakke toestand van de wezens, die toch in het oerbegin van Hem uitgegaan waren, op te heffen, om de wezens in hun wilskracht te versterken en hun tegelijkertijd het middel te brengen, dat hen van de boze macht vrij liet worden, daalde de Heer af naar de aarde. Hij gaf de tegenstander ook de macht over Zichzelf. Dat wil zeggen, over alles wat aards aan Hem was. Hij streed Zelf tegen de ergste vijand van al het goede. En Hij overwon hem. Hij brak de macht van de dood. Hij was sterker dan degene, wiens streven het is om alles aan het bereik van het licht te onttrekken en het rijk van de duisternis te vergroten. Hij brak diens macht en Hij wees de wezens een weg, die uit het rijk van de duisternis naar het rijk van het licht leidde.

Hij liet hem nu weliswaar de vrije wil en gaf de tegenstander ook macht over dit wezen, maar hij stelde het wezen echter een hoeveelheid genade ter beschikking, die zijn wil sterk kan laten worden en hem volledige bevrijding uit de macht van de tegenstander mogelijk maakt, als het wezen bewust een beroep doet op deze genadegave. Dus is het weer van de vrije wil van het wezen afhankelijk, voor welke zijde het kiest. Het kan nu ongehinderd de weg naar boven of naar beneden nemen. Alleen wordt hem, als het naar boven verlangt, ook de kracht gegeven om te kunnen voldoen aan zijn verlangen, terwijl het wezen voorheen krachteloos was en de wil door de tegenstander tot het uiterste verzwakt was, zodat dus het verlangen naar het licht steeds minder werd, dus de verwijdering van God steeds groter.

Door het scheppingswerk is het wezen voor de belichaming als mens gelegenheid gegeven om zich, al is het ook tegen zijn wil, opwaarts te ontwikkelen, zodat dus al een bepaalde staat van rijpheid bereikt is, wanneer het wezen zich dan als mens belichamen mag. De gang door de schepping heeft het wezen al dichter bij de Godheid gebracht. De afstand is niet meer zo eindeloos groot, als het ooit was. En daarom is ook de mogelijkheid groter, dat de gang als mens door het aardse dal het wezen op het laatst de bevrijding uit de macht van de tegenstander brengt. Als nu de genadeschenking, die God Zelf door Zijn verlossingswerk voor de mens toegankelijk gemaakt heeft, benut wordt, dan kan de laatste verlossing uit deze macht plaatsvinden en kan het wezen terugkeren naar Degene, van Wie hij uitgegaan is.

Amen

Vertaald door Peter Schelling