Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1437

1437 Het werkzaam zijn van de lichtwezens vóór het ingrijpen van God

26 mei 1940: Boek 23

En het zal geschieden, dat een groot aantal lichtwezens naar de aarde afdalen om de mensen, die God toegenegen zijn, het tijdstip aan te geven, wanneer de aarde door Zijn toorn geteisterd wordt. Deze wezens zullen zich op de meest verschillende manieren uiten. Ze zullen het God-dienende mensenkind zo leiden, dat de kwelling hem ontgaat of het ook duidelijk tegen de ondergang beschermt. Het werkzaam zijn van deze wezens is overal te herkennen, waar men ernaar streeft het woord van de Heer, dat hen van boven aangeboden wordt, in ontvangst te nemen. Deze zullen met angstaanjagende helderheid de tekens herkennen, die het naderen van het gericht aankondigen.

Het werkzaam zijn van de wezens in het hiernamaals staat in het nauwste verband met de komende goddelijke zendingen, voor zover deze voor wat de natuur betreft zichtbaar worden. Als het de wil van de Heer is de mensen Zijn almacht te bewijzen, stelt Hij hen van tevoren in kennis en laat hen de keus gebruik te maken van de genadetijd, die Hij hen nog in Zijn grote barmhartigheid verleent.

Hij waarschuwt hen telkens weer en Hij maakt Zichzelf bekend. Hij laat dingen gebeuren, die tot geloof moeten leiden, als de mens bereidwillig is. Hij brengt hun Zijn woord nabij en onderwijst hen van tevoren over de noodzaak van het goddelijke ingrijpen, over de oorzaak hiervan en de mogelijkheden om het af te wenden. Hij maakt dus dit ingrijpen afhankelijk van de wil van de mens en is tot elke genadegave bereid, als deze gevraagd wordt.

En zodoende heeft Hij ook bereidwillige dienaren op aarde en ook in het hiernamaals nodig, die in samenwerking met elkaar deze genadegaven opnemen en overdragen, steeds gedragen door de gedachte te willen helpen in de grootste nood. En als het ingrijpen van God onafwendbaar geworden is en de tijd dus steeds dichterbij komt, waar de mensheid ter wille van de zielen een zware tijd opgelegd zal worden, is ook de geestelijke arbeid urgenter geworden en alle krachten van de hemel en de aarde stellen zich aan de Heer ter beschikking om eerst nog ophelderend werkzaam te kunnen zijn.

Vanuit het hiernamaals daalt onophoudelijk goede geestelijke kracht naar de aarde af en die zoekt allerlei soorten mensenkinderen, die bereid zijn om te ontvangen. Die de nood van de mensheid begrepen hebben en God en de naasten willen dienen. Zijn dienaren op aarde worden duidelijk tegen geestelijke en lichamelijke ondergang beschermd, want de Heer Zelf heeft hen gekozen om de genadegaven van boven door te geven. Ze staan onder Zijn bescherming. Hij leidt hun schreden, Hij geeft hun kracht en inzicht en vergroot hun wil om Hem te dienen.

Want Zijn zichtbare zorg laat hun liefde voor Hem steeds groter worden en ze verlangen steeds vuriger naar Hem. En dit verlangen trekt tegelijkertijd het goede geestelijke aan, want dit verlangen is in de liefde verenigd met de hemelse Vader. En zo werkt God Zelf, als de lichtwezens zich met de mensen in verbinding stellen. Hij daalt Zelf naar de mensen af en maakt hun Zijn wil bekend. Hij wijdt Zijn dienaren in Zijn plannen in, opdat zij er weer vermelding van maken aan de medemensen. Hij neemt dus als het ware Zelf contact op met de aarde en haar bewoners en verlangt naar hun wil. Want als deze Hem toebehoort, schrikt het mensenkind van niets meer, wat nu over de aarde komt.

Het is de taak van de lichtwezens om de harten van de mensen te bewegen de wil aan de Vader in de hemel te offeren. De innige verbinding met Hem wordt tot stand gebracht als het mensenkind zijn wil opgeeft en deze onvoorwaardelijk ondergeschikt maakt aan de hemelse Vader. Daarom moeten de lichtwezens zich via de gedachten kunnen uiten. Ze moeten hun inzicht en wijsheid proberen over te dragen en het mensenkind begrijpelijk te maken, dat de eigen wil zijn grootste hindernis is, zolang hij niet naar God streeft. En deze gedachten moeten de mens zolang toegestuurd worden, tot hij ze opneemt in zijn hart, ze met zijn verstand verwerkt en er nu positief tegenover staat of ze afwijst.

Deze geestelijke uitwisseling, de vragen van de mensen en de antwoorden van de geestelijke wezens zijn van het grootste belang in tijden, die aan een wereldramp voorafgaan, want als het doel en de bestemming van de schepping en het schepsel duidelijk is voor de mens, treedt er een geestelijke verandering in hem op. Hij wacht kalm het komende gebeuren af en stelt ook zijn gang over de aarde daarop in. Hij kan van zijn kant de medemensen weer opheldering geven, hen onderwijzen en voor de lichtwezens het voorwerk verrichten, dat voor de geestelijke beïnvloeding absoluut noodzakelijk is.

Daarom moeten de hemel en de aarde samenwerken aan de redding van dwalende zielen en ter bekrachtiging van hetgeen de lichtwezens via de gedachten op de mensen overdragen, zal God Zichzelf uiten, als de tijd hiervoor gekomen is. Hij zal de mensen die niet in Hem geloven Zijn almacht bewijzen, maar voor degenen, die Hem herkennen, zal Zijn liefde duidelijk zichtbaar zijn.

Amen

Vertaald door Peter Schelling