Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1411

1411 Eredienst – Verenigingen?

9 mei 1940: Boek 23

Zonder dwang van buitenaf kan een gemeenschap, van wie het enige streven is zich voor de mensen te laten gelden, zich niet vormen. Want waar dit voornemen de hoofdgedachte is, zal het sobere, eenvoudige streven God te dienen, nauwelijks tot zijn recht komen, want dit zal op de medemensen geen indruk maken, terwijl al het uiterlijk herkenbare in vergelijking hiermee voor de medemensen doeltreffend is en dus als alleen waardevol en succesrijk bekeken wordt. Maar hoe meer de mens zich aan uiterlijkheden prijsgeeft, des te meer onderwerpt hij zich ook aan de eisen van degenen, die leiders willen zijn en zich de taak gegeven hebben, aanhangers van hun eredienst, van hun uiterlijke godsdienst, te vinden.

Het is weliswaar onbegrijpelijk, maar helaas te vaak het geval, dat voor de mens de uiterlijke eredienst iets is, wat ze niet willen missen. Ze hebben bepaalde handelingen nodig, die hen pas in een verheven toestand brengen en ze zijn er moeilijk van te overtuigen, dat juist deze eredienst hen hindert bij de ware verbinding met God. Ze houden er met hardnekkigheid aan vast en uiteindelijk dienen ze alleen nog maar de eredienst, maar niet de eeuwige Godheid. Ze hebben er een uiterlijke bevestiging van nodig, dat ze bij een gemeenschap horen. Ze vormen een vertrouwde kring en richten een muur op tussen hen en buiten, want ze beschouwen de medemens alleen dan als hun gelijke, als hij zich aan dezelfde uiterlijke vorm onderwerpt en zich schikt naar de bepalingen, die in hun kring gelden.

En dit is van het grootste nadeel voor de menselijke ziel. De uiterlijke dienst heeft geen waarde voor de ziel. De mens kan elke bepaling nakomen, die door mensen uitgevaardigd werd. Het zal voor de rijpheid van de ziel niet in de geringste mate nuttig zijn, want er ligt een zekere dwang aan elke vervulling ten grondslag. Er wordt eerst iets van de mensen geëist, wat de weg naar God bemoeilijkt. Eerst wordt een gebod van de mensen vervuld, maar God wordt te weinig gezocht.

En daarom zal steeds een groep, waarvan de saamhorigheid naar buiten toe herkenbaar is, niet het juiste doel bereiken. Hij zal een lange tijd nodig hebben, voordat het wezen van de Godheid begrijpelijk voor hem is, want hij zal er steeds op letten, dat hij zichtbaar is in de openbaarheid. Hij zal geen verbinding zoeken met degenen, die ver van hun gemeenschap af staan, maar zich ver van hen weghouden of hij zal zijn streven steeds uiterlijk beter doen uitkomen. Want hij probeert zich sterker te doen gelden en zijn overwicht te bewijzen tegenover degenen, die niet met hem instemmen.

Degene, die gelooft de kennis te hebben, moet ook te midden van de mensen staan. Hij mag zijn kennis niet willen begrenzen tot de beperkte vereniging van individuen en zich afzonderen, dus een gemeenschap willen stichten, waarbij enkel degenen, die dezelfde kennis hebben, zich aansluiten. Hij moet veeleer dat, wat hij gelooft te bezitten, bereidwillig doorgeven. Hij moet proberen deze gemeenschap te vergroten, maar stil en zonder pracht en praal, zonder uiterlijke vormen en zonder dwang. Hij moet enkel dienen. Maar alleen de medemensen en niet de symbolische handelingen als waardevol beschouwen en uiteindelijk deze handelingen als kenteken van de leden van deze gemeente beschouwen.

Al het uiterlijke is alleen maar buitenkant, maar er moet naar de kern verlangd worden. De mensen moeten zich verenigen om God en de naasten te dienen. Dan zullen ze ook de ware kennis hebben en zegenrijk werkzaam zijn, hoewel ze geen uiterlijk herkenbare band aangeknoopt hebben. Ze moeten alleen maar van dezelfde geest zijn, zichzelf en hun waardeloosheid herkennen, proberen hun wezen te veredelen en de medemensen naar vermogen te helpen. Dan is het in waarheid een gemeenschap die de Heer dient en volgens Zijn wil leeft en handelt.

Amen

Vertaald door Peter Schelling