Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1400

1400 Wederzijdse hulp van de wezens in het hiernamaals in de zorg om de dwalende zielen – Leed is een hulpmiddel

29 april 1940: Boek 23

Diepe genegenheid verbindt de geestelijke wezens met elkaar. En steeds is de één voor de ander bereid om, als het erop aankomt, door actieve medewerking niet verloste zielen redding te brengen, want al het rijpe geestelijke staat in de liefde en kan niet anders, dan liefde voor elk wezen te voelen. Als nu een wezen in het hiernamaals zijn beschermeling op aarde in geestelijk opzicht hulp wil brengen, zijn er onmiddellijk veel geestelijke wezens bereid om zich om deze aardse mens te bekommeren en er begint een wedijveren om diens ziel.

Er zijn vaak onbeschrijflijk veel hindernissen te overwinnen, die geduld en doorzettingsvermogen van de wezens in het hiernamaals vereisen. En in de tijd, waarin ze proberen een dergelijke ziel te winnen, doen ze alle denkbare moeite om een geestelijke verbinding tot stand te brengen. Het zijn vaak vergeefse pogingen, totdat het lukt om zo’n mens tot het aannemen van de hun toegezonden gedachten te bewegen. Er wordt hier ook heel vaak van menselijke zijde tegen gestreden, doordat al het geestelijke uitgelachen en belachelijk gemaakt wordt. Maar niets mag een wezen ervan weerhouden om onvermoeibaar haar pogingen te vervolgen. En ze doet dat met de vreugdevolste toewijding, als het erom gaat de wezens, aan wie de zorg voor de mensen toevertrouwd is helpend bij te staan, want de liefde van dit wezen drijft haar tot zulke hulp.

En elk succes brengt in zekere zin veelvoudige vreugde in het hiernamaals teweeg, want deze wezens kennen het onbeschrijflijke leed van een niet verloste ziel. En als nu hun het evangelie pas in het hiernamaals onderwezen moet worden, zal hun weerstand niet minder zijn, vooraleer ze tot inzicht gekomen zijn. Daarentegen kan het aardse leven in relatief kort tijd een bekering tot stand brengen, wanneer deze wezens in het hiernamaals geen gelegenheid onbenut laten. En de enorme liefde van deze wezens voor elkaar en de liefde voor de mensen staat er weer borg voor dat ze dit doen.

Wat ze onderling kunnen doen om elkaar te ondersteunen in de geestelijke arbeid voor de aan hen toevertrouwde mensenkinderen, dat vervullen ze graag en met blijdschap en zo dienen ze elkaar in liefde. En de kracht van deze liefde verspreidt zich over de mensen, zodat er zich af en toe een plotselinge verandering in hen voltrekt. Dat ze zich vaak zonder enige oorzaak in geestelijke vragen verdiepen en dus gehoor schenken aan de influisteringen uit hiernamaals en zo dus de inspanningen van dit wezen succesvol zijn.

Want de werken van liefde overwinnen de hevigste weerstanden. Alleen moet de arbeid met volhardingsvermogen en geduld uitgevoerd worden en daarvoor staat de grote liefde borg, die in al deze wezens aanwezig is, want ze hebben voor elk mens de zorg, dat hij tot inzicht komt. En deze zorg laat hen onvermoeibaar werken en actief zijn om hen geestelijk dichter bij het rijk van God te brengen.

Amen

Vertaald door Peter Schelling