Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1146

1146 Verzwakken in de arbeid voor God

23 oktober 1939: Boek 20

Een onzeker lot is weggelegd voor de mensen, die onder de invloed van het goddelijke werkzaam zijn staan, zich hiervoor in moeten zetten en in gebreke blijven bij het doen van hun plicht. Want ze verkeren in het grote gevaar om het contact met hun Schepper te verliezen en van het rechte pad af te wijken. Alle krachten van de onderwereld storten zich op een mensenkind, dat de goddelijke wil niet vervult en proberen het geheel van het werkzaam zijn voor de Heer af te brengen. En zo brengt de mens zich vaak op lichtzinnige wijze in gevaar, voor zover hij aan de opwellingen toegeeft, die hem van de geestelijke arbeid afhouden.

Maar anderzijds kan een tegenstand, die een vermindering van geestelijke activiteit beogen moet, de drijfveer en de wil tot geestelijke arbeid doen toenemen en buitengewone gebeurtenissen teweegbrengen, wanneer de wil sterk is en aan het dienen van God boven elke andere arbeid voorrang gegeven wordt. Dan zoekt de mens altijd en overal de gelegenheid om geestelijk succes te boeken en blijft hij in voortdurende verbinding met God, ondanks schijnbare moeilijkheden. De invloed van de boze geestelijke wereld is dan onbelangrijk en lijdt schipbreuk tegen de wil en het geloof van de mens.

Een zo ernstig strevend mens kan met zekerheid veronderstellen, dat hij onder de goddelijke bescherming staat en hij hoeft niet te vrezen voor vijandigheden van buiten, terwijl een mensenkind, dat de goddelijke wil minacht, of traag en slap wordt, voor zichzelf een gevaar creƫert, dat hierin bestaat, dat het niet geheel en al meer voor zijn zaak staat, dat het verzwakt in het gebed en in het zich aanbevelen in de goddelijke genade en dus alle genademiddelen, die hem ten dienste staan, afwijst en langzaam verdwaalt in een hulpeloze toestand, die onnoemelijk nadelig is voor de ziel van de mens.

Al naargelang de diepte van de gewaarwording en naargelang het meer of minder diepe geloof, moet de mens verleidingen overwinnen. En hij moet zich in zulke verzoekingen kunnen handhaven, anders is hij ongeschikt voor de verspreiding van de leer van God. Wie nu voortijdig faalt, moet dubbel zo hard vechten, als hij zich weer geheel en al aan de arbeid voor God wil wijden en het is alleen het gebed, wat hem die oude kracht weer terug kan geven.

Het gebed moet onophoudelijk beoefend worden. Er moet zich daar geen enkele onverschilligheid in voordoen en het innige gebed moet in de eerste plaats het geestelijke willen en het schenken van kracht betreffen. Want dan kunnen jullie alles uitvoeren, wat de Heer jullie als opdracht gegeven heeft en jullie zullen dan ook nooit hoeven te vrezen, dat de wereld jullie iets aan kan doen, dat in zou kunnen druisen tegen de goddelijke wil.

Daarentegen kan degene, die Hem niet trouw blijft, maar besluiteloos en met een oppervlakkig geloof zijn geestelijke arbeid onderbreekt en de wereld met haar tegenwerpingen en twijfels meer geloof schenkt, de goddelijke bescherming niet onvoorwaardelijk genieten. De Vader in de hemel zal hem net zo verlaten, zoals het kind Hem verlaten heeft en hij zal een onzekere toekomst tegemoet gaan.

Amen

Vertaald door Peter Schelling