Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1141

1141 Weg naar de waarheid – Geestelijke invloed – Gedachte – Uitstraling

19 oktober 1939: Boek 20

De weg naar de waarheid moet door iedereen betreden worden, want alleen daardoor komen jullie tot het juiste besef. De gedachten van degene, die in het vaste vertrouwen op God de vraag aan de wetende krachten richt, worden ook naar de juiste kennis geleid. Degene, die echter vermoedt, deze en gene gedachte overweegt en weer verwerpt, staat niet in het geloof in God en dus is zijn denken niet zeker en duidelijk, maar verward en wisselend. Want de gedachten zijn louter geestelijke overdrachten van die wezens, die u beïnvloeden en die geestelijke kracht krijgt u in haar macht en hieraan levert u zichzelf uit.

Uw toekeren naar God geeft blijk van uw wil om u aan de goddelijke invloed toe te vertrouwen, maar wie God afwijst of geen acht op Hem slaat, lokt zelf de tegenkrachten aan en raakt in hun macht. En zo kan al het denken van een diepgelovig, zich aan God overgevend mens zich slechts in de waarheid bewegen, daar de goddelijke krachten hem de zuiverste waarheid geven. En dus is de mens zelf de veroorzaker van zowel het juiste alsook het verkeerde denken. Hij bepaalt zelf de mate van waarheid, waarin hij voornemens is te verkeren.

De velerlei meningen onder de mensheid hebben allemaal daarin hun grondslag, dat ook de instelling ten opzichte van God, het geloof, heel uiteenlopend gevormd is. Hoe oppervlakkiger de verhouding tot God is en hoe oppervlakkiger het geloof, des te verder verwijderen de mensen zich van de zuivere waarheid. Terwijl het steeds dieper en vaster wordend geloof de mensen ook tot steeds dieper inzicht leidt.

En daarom baat al de verstandsmatige kennis de mens niet, als hij niet tegelijkertijd in de eeuwige Godheid zijn begin en zijn einde herkent. Als dus in hem het diepe geloof wortelt, dat hij als schepsel van God in een bepaalde verhouding tot Hem staat en dat deze verhouding ook een bepaald gedrag ten opzichte van de Godheid gedurende de tijd op aarde vereist. Alleen de gelovige mens wendt zich met alle vragen, die hem bezighouden, vragend tot God, zodat hem inzicht gegeven zal worden en daarom kan ook alleen maar de gelovige mens het juiste antwoord waardig zijn en de waarheid kan hem dus het duidelijkst gegeven worden.

Alles wat volmaakt is, staat in het nauwste verband met God en kan dus niets anders uitstralen dan wat door God gewild is. En elke gedachte is de uitstraling van goddelijke wezens, die de mens op aarde kan ontvangen en ook af kan wijzen. De bereidwillige, naar God toegekeerde mens zal echter aannemen, want hij herkent de waarheid van datgene, wat hem gegeven wordt, omdat zijn wil naar de waarheid verlangt en dit hem dus ook toegestuurd wordt. En hij zal steeds afwijzen, wat hem van onzuivere geestelijke zijde overgedragen zou kunnen worden, want het is de geest uit God, die in hem werkt.

En deze geest weet de waarheid wel van de leugen te onderscheiden. Hij verweert zich tegen de leugen, en wijst dus elke verkeerde gedachte af, want hij is immers zelf de uitstroming van goddelijkheid en kan nooit in de ban van de leugen geraken, maar steeds zal hij de waarheid belijden, die toch eveneens goddelijk is en dus door de goddelijke geest in de mens herkend wordt, omdat de mens zich bewust in het geloof in God met de eeuwige waarheid in verbinding stelt. Dit proces wordt op een begrijpelijke manier verklaard, wanneer de mens de weg naar de waarheid betreden heeft en wanneer hem zuivere waarheid gegarandeerd wordt.

Amen

Vertaald door Peter Schelling