Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1111

1111 Bekwaamheid om te ontvangen – Blijdschap over het ontvangen

24 september 1939: Boek 20

Het regelmatig opnemen vergroot enerzijds wel de bekwaamheid voor het ontvangen van het goddelijke woord, maar anderzijds bestaat voor het mensenkind in zoverre een zeker gevaar, dat deze gemakkelijk de blijdschap over het ontvangen verliezen kan en dat dus hetgeen aangeboden wordt overeenkomstig veel moeilijker te horen is.

Het opnemen moet met alle zinnen begeerd worden. Ze moet vreugde opwekken en met een dankbaar hart ontvangen worden. En des te vrijgeviger zullen de vrienden in het hiernamaals hun leringen aan de ontvangers aanbieden. Er mag echter geen onverschilligheid of een routineus opnemen plaatsvinden, als de bekendmakingen steeds waardevol moeten zijn en ze het mensenkind gelukkig moeten maken. De gedachten van degene, aan wie zulke kostbare gaven geboden worden, moeten te allen tijde blij naar het moment snakken, dat hem het kostelijkste schenkt: het in alle zuiverheid geboden goddelijke woord.

Hij moet het als genadegave van de grootste waarde opnemen. Hij moet Degene, Die zo’n genade aan een mens doet toekomen, met elke ademtocht bedanken. En hij moet het in de diepste deemoed en de blijste overgave opnemen. Dit moment moet voor hem het kostelijkste zijn, waar op aarde naar verlangd kan worden. Het moet hem gelukkig maken en het hart sneller laten slaan. Het is toch God Zelf, die het mensenkind nabij is en het lichtjes met Zijn adem aanraakt.

En dus is het geboden om eerst echt innig het contact met de goddelijke Heer en Heiland tot stand te brengen, opdat het mensenkind zich bevrijdt van alles, wat hem nog gevangenneemt en er nu in alle deemoed naar verlangt om de stem van de Heer te horen. En als deze verbinding tot stand gebracht is en een innig gebed tot de Vader Hem de bereidheid om te ontvangen en de blijdschap bewezen heeft, zal de bekendmaking hem gemakkelijk en moeiteloos toestromen en zal het dus ook gezegend zijn door de Heer._>Amen

Vertaald door Peter Schelling