Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1109

1109 Openlijk tonen van het geestelijke streven

23 september 1939: Boek 20

Er worden zo ongelofelijk hoge eisen gesteld, als het om werelds genot of aardse goederen gaat. En het is het streven van elk mens om de anderen te overtreffen. Maar in geestelijk opzicht ontbreekt het de mens volledig aan deze drijfveer. Ja, het is eerder het geval dat men het geestelijke streven voor de medemensen verbergt en dat dus de wedijver om het bereiken van de volmaakte toestand geheel niet aan de orde komt. En dit is kenmerkend voor de geestelijke teruggang van de mensheid. Men schrikt er niet voor terug om de hang naar aards goed openlijk te laten blijken, maar verzwijgt zo veel mogelijk alles, wat de bevordering van de ziel betreft.

En toch moet de mens eerst deze schroom voor de medemensen overwinnen. Hij moet zich openlijk en moedig belijden als een schepsel van God en dus als een mensenkind, dat Hem wil dienen en dat Zijn macht en heerlijkheid inziet. En als hij bij zijn aardse werkzaamheid de plicht tegenover God vooropstelt, zal hij ook van de goddelijke zegen zeker mogen zijn. Maar op een Hem niet openlijk belijdend schepsel slaat de Vader in de hemel geen acht.

En zo hebben er tegenwoordig maar weinig mensen het oprechte streven zich de wil van God eigen te maken. Ze vervolgen allen onverstoorbaar hun aardse weg, zonder zich af te vragen of ze de wil van Degene, Die hen geschapen heeft ook naar vermogen vervullen. Het gaat hen maar om één ding: have en goed te vergroten of tegen vermindering te beschermen.

Maar als ze net zo ijverig aan hun ziel zouden willen denken en met dezelfde ijver hun geestelijke plicht vervullen, dan zou het aardse leven hen niet meer belasten, want de vervulling van dat, wat voor het leven noodzakelijk is, belooft God de Heer aan degenen, die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden. En een openlijk belijden voor de medemensen zou buitengewoon mooie vruchten afwerpen, want een mens volgt altijd de ander na.

Op hoe veel nutteloze dingen richt de mens zijn denken? En hoe noodzakelijk is alleen het zich verdiepen in geestelijke vragen om zijn bestaan tot in alle eeuwigheid te verzekeren? De mens moet evenwel met het grootste genoegen afstand kunnen doen van aardse goederen en zich alleen met dat tevredenstellen, wat de Vader in de hemel hem toegedacht heeft. Maar gewillig geeft hij alles op, als eerst de geest in hem, hem onderricht en de waardeloosheid van het aardse begrijpelijk voor hem maakt.

Hoe is dan zijn denken alleen naar het geestelijke toegekeerd? En hoe leeg lijkt hem nu het aardse leven, zoals hij nu nuchter kijkt naar alles wat hij voorheen verlangd heeft? En zijn ijver zal steeds groter worden. Zijn schroom om te belijden wordt overwonnen. En hij zal nu kunnen werken tot zegen voor zichzelf en voor allen, die hij dezelfde leringen, die hem door de eindeloze liefde van de Heer zo duidelijk en wonderbaarlijk geboden werden, doorgeeft._>Amen

Vertaald door Peter Schelling