Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1051

1051 De eeuwige Godheid

12 augustus 1939: Boek 19

Een eindeloos aantal zonnen en sterren cirkelen in het heelal, en de Schepper wijst dezen hun baan. En ontelbare wezens zijn aan deze sterren toegewezen. En de almacht en wijsheid van God houdt al het geschapene in een wijze orde, en Zijn wil onderhoudt al het bestaande. En de ontwikkeling van alles, wat in deze schepping leeft, is een van eeuwigheid af bepaalde ontwikkeling. En alle gebeurtenissen moeten de door de eeuwige Godheid voorstemde loop hebben, want in Zijn wijsheid herkende God de voor het wezen dienstige weg voor het uitrijpen vanaf het begin tot een volledig versmelten met de oerkracht.

Er is geen wezen, dat bij benadering de geweldige grootte van het goddelijke macht- en krachtbewustzijn begrijpt, want alles, wat uit God, als de Schepper van alle dingen, voortgekomen is, verdwijnt in de oneindigheid en is net zo lang een geïsoleerd levend, scheppend wezen, totdat het de vereniging met de Schepper en Vader weer aangegaan is.

Het is een miniatuur van de eeuwige Godheid. Eveneens vervuld van kracht en macht door de vereniging met alle geestelijke kracht in en rondom zich. Want deze is van goddelijke oorsprong, ze is geest uit God, ze is ondeelbare goddelijke kracht en is dus de schakel tussen God en Zijn geschapen wezens. En wie dus door het benutten van deze geestelijke kracht drager van goddelijke kracht geworden is, nadert zodoende de eeuwige Godheid Zelf steeds meer. Zijn macht en kracht worden groter en groter. En het oorspronkelijk geschapen wezen verenigt zich tenslotte met zijn Schepper en beseft pas dan hoe overweldigend en onvoorstelbaar de eeuwige Godheid overal en altijd in het eindeloze heelal werkt.

Amen