Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1014

1014 Zon

21 juli 1939: Boek 19

Een regelmatig onderricht kan alleen dan plaatsvinden, wanneer de mens naast zijn bereidwilligheid om te ontvangen ook een bepaalde blijheid ervaart om onophoudelijk uit de bron van alle wijsheid te mogen putten. Het verlangen naar de waarheid heeft in zoverre een gunstig effect, dat het hart van de mens zich bereidwillig opent om de voor hem bestemde gave in ontvangst te nemen. Al het geestelijke heeft de grootste interesse in de uitleg, die jouw leermeester jou voorlegt, en ga dus door:

De stralenwerking van de zon, de lichtstroom in een elektrische installatie, moet ononderbroken meer aangevuld worden, naarmate er meer wordt verbruikt. Het is echter in de eerste plaats voorwaarde, dat zowel uiterlijke, als verborgen hindernissen, die de stroomkring zouden kunnen onderbreken, opgeruimd worden, omdat de kleinste hindernis hetzelfde zou zijn als een opstopping en dus een gevaar voor de betreffende ontvanger. Evenzo moet de toevoerleiding naar de aarde vrij zijn van hindernissen van wat voor aard dan ook, want geen acht slaan op deze voorwaarde zou een uitermate schadelijk effect kunnen hebben op alles, wat zich in deze stroomkring bevindt.

De schepping van God is zo buitengewoon vernuftig geconstrueerd, dat alle hindernissen verdwijnen, als de zon als lichtdrager zichtbaar wordt. Juist het verdwijnen van al dat, wat de stralenwerking zou kunnen verminderen getuigt weer van een almacht van het goddelijk werkzaam zijn, want de goddelijke wil moet natuurlijk alles verbannen, wat de aarde en haar bewoners ernstig zou kunnen bedreigen.

Volgens menselijke inschatting is nu de stralenwerking van de zon op aarde een gevolg van een ingespannen werkzaam zijn van al het geestelijke, dat het menselijke denken probeert te beïnvloeden. Ook hier gaat het weer om de kracht van de sterkere, want deze brengt de onderliggende kracht in het nauw.

Het zal daarom nauwelijks mogelijk zijn het ontstaan van de zonnestralen ergens anders op te baseren, dan dat geestelijke wezens met oneindige kracht uit God de aarde in een grote menigte naderen en zich nu in zekere zin inzetten om zo een onderbreking van de kracht uit God te verhinderen. En bijgevolg moet een voortdurend werkzaam zijn van de geestelijke wezens weer tot gevolg hebben, dat geen moment in het aardse bestaan de goddelijke of geestelijke kracht tot stilstand komt en dus vindt de ononderbroken bestraling van de aarde door de zon allereerst hierin haar verklaring.

Amen