Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0948

0948 Noodzaak van natuurrampen – Vorm geworden wil van God

5 juni 1939: Boek 18

Het is van het grootste belang om te beseffen, hoe de wil van de Schepper bepalend is voor het totale scheppingswerk. Er is niets in de wereld, dat weerstand zou kunnen bieden aan deze wil. En alle scheppingswerken zijn de vorm geworden wil van God. Dus kan nooit een individueel scheppingswerk zich willekeurig lostornen en volgens een andere dan de goddelijke wet voortbestaan. Zodra God Zijn wil aan dit scheppingswerk zou willen onttrekken, heeft het opgehouden te bestaan. Want alleen de wil van God geeft al het bestaande onophoudelijk leven.

Het is deze vorm geworden wil, die tot in alle eeuwigheid onaantastbaar blijft. Zelfs de vernietiging van welke schepping dan ook, die echter, beter gezegd, slechts een uiterlijke vormverandering betekent, is evenzo de goddelijke wil. Want zonder deze wil zou het voor geen wezen mogelijk zijn om de geringste verandering van een vorm tot stand te brengen, laat staan om gehele scheppingswerken te verwoesten.

Dus moet ook hier steeds de wil van God werkzaam zijn. En omdat niets in het werken van de Heer willekeurig of zonder plan kan zijn, maar in alle wijsheid voorbestemd, weer om bestwil van talloze levende wezens, dan moet ook aan elke ramp aandacht geschonken worden en moet zij ook beschouwd worden als iets dat nodig is voor de mensheid.

Want talloze wezens hebben een schijnbaar vernietigingswerk nodig, om van hun kant mogelijkheden te hebben voor de opwaartse ontwikkeling. En evenzo zijn zulke gebeurtenissen in zekere zin ook heilzaam voor de mensheid. Zo vindt menigeen pas daardoor de juiste verhouding tot God en beseft hij de vergankelijkheid van zijn lichaam en van de aardse goederen. Hij beseft, dat hij als mens totaal niet in staat is om zich tegen deze rampen te verzetten. En hij moet dus ook weer de wil van een hoogste Wezen erkennen.

En het zal nu begrijpelijker voor hem zijn, dat het wezen op aarde zich altijd aan de goddelijke wil moet onderwerpen om zich als het ware in de goddelijke ordening op te houden. Dit inzicht is bepalend voor het aardse leven van de mens. Pas wanneer hij een hogere macht als zodanig erkent en zich inspant om volgens Zijn wil te leven, is hij in staat om de goddelijkheid en het totale scheppingswerk te begrijpen.

De mens is als enige wezen de vrijheid van zijn wil gelaten. Hij kan weliswaar de goddelijke wil niet tegenwerken, maar hij kan zich hier wel afwijzend tegenover stellen. En het is deze wil om af te wijzen, die de scheiding van de eeuwige Godheid betekent. En de afstand tussen het wezen op aarde en God kan pas dan kleiner worden, als de wil van de mens zich geheel aan de goddelijke wil onderwerpt.

Als de mens echter nooit een hogere, een hem zelf en de hele schepping leidende en bepalende wil van een Godheid erkennen wil, moeten noodgedwongen gebeurtenissen hem het bewijs leveren. En dus zijn natuurrampen weer een zekere noodzaak voor het geestelijke welzijn van de totale mensheid, als die hier maar haar voordeel mee doet en in alle gebeurtenissen het heersen en werken van de eeuwige Godheid herkent en nu bewust de juiste verhouding met de Schepper tot stand brengt.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte