Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0936

0936 Leven – Geest uit God – Natuurwet

29 mei 1939: Boek 18

Alles wat de geest uit God in zich bergt, is leven. Maar zo zal ook al het leven van Gods geest afhankelijk zijn. Dat wil zeggen, dat steeds de kracht van God werkzaam moet zijn om de materie leven te geven. En zo staan de materie en de geest uit God altijd in verbinding en zo ontstaat het leven. Een wezen, dat gelijk zelf werkzaam wordt en deze werkzaamheid is weer het werkzaam zijn van geestelijke kracht en kan overal waargenomen worden.

Elk nieuw ontstaan levend wezen is aan de werkzaamheid gebonden, die volgens de goddelijke wet zijn bestemming is. Elke geest uit God wijst het wezen de bestemde activiteit toe, en nu voert het wezen die werkzaamheid uit, die hem door de Schepper toebedacht is. En aan alle werkzaamheid van de levende wezens ligt een zekere ordening ten grondslag. Hoe regelmatiger de taken zijn, die een levend wezen uit moet voeren, des te duidelijker treedt de goddelijke ordening, die de mensen met ‘natuurwet’ aanduiden, aan de dag.

Een bepaalde wetmatigheid is wel waar te nemen, en deze verraadt de geestelijke invloed van de zijde van de Schepper, die op elk wezen uitgeoefend wordt. Maar dit is er tegelijkertijd het beste bewijs van, dat een wil alles regeert en dat deze wil in één stuk door werkzaam is, opdat het levende wezen niet ophoudt te zijn. Want hoewel ook eindeloze tijden voorbijgaan, de aarde zal steeds bevolkt worden en dit leven zal altijd van geestelijke kracht afhankelijk zijn. En de geestelijke kracht zal eeuwig en altijd getuigenis afleggen van een hoogste Wezen, Die onophoudelijk deze kracht het heelal in stuurt.

Zou alles, wat de aarde bergt, volledig onbeweeglijk en dus dood zijn, dan liet zich wel een goddelijk of geestelijk werkzaam zijn betwisten, maar het leven zelf, dat zich altijd in alle dingen aan de mensen openbaart, is immers het sprekendste bewijs van een zich voortdurend uiten van kracht en als nu de mens zelf in altijd durende werkzaamheid blijft, vervult hij ook de bestemming, die hem vanaf het begin toegewezen werd. Hij gebruikt dus de geestelijke kracht en leeft, om zo te zeggen, zijn uiterlijke leven als mens en tegelijkertijd een geestelijk leven, waar eveneens geestelijke kracht hem toe drijft. Hij zal dus een opdracht, die hem toegewezen is, uitvoeren. Of in puur aardse zin of ook als gever van leven in geestelijk opzicht. Alleen moet en zal alles leven, omdat de geest uit God niets doods verdragen kan, want Hij Zelf is immers het ware leven en de grote liefdesgeest van eeuwigheid af.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte