Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0833

0833 Verwaandheid – Geloof gepaard gaande met de scherpte van het verstand

28 maart 1939: Boek 17

Het ongeloof van de mensen brengt onuitsprekelijke ellende teweeg. En ofschoon de hemelse Vader in Zijn barmhartigheid ook de ellende zou willen beïnvloeden door duidelijke bewijzen van een goddelijk werkzaam zijn, die het voor de mensen gemakkelijker moet maken om te geloven, is het een vergeefse onderneming bij van door hun waarde doordrongen mensen.

De Heer komt op verschillende manieren in het leven van elk mens. Steeds weer wordt de mens de gelegenheid gegeven om een kinderlijke verhouding met Hem aan te gaan. En als de mensen hun harten meer zouden laten spreken en als ze minder zouden luisteren naar wat het verstand hun aanraadt, zou het er met de mensheid waarlijk beter voor staan en zouden ze veel dieper in het geloof staan, dan nu het geval is.

De mens, die probeert om alles verstandsmatig te verklaren en te analyseren, valt niet te onderrichten. Het verstand zonder geloof is waardeloos. Alleen het geloof zal de Vader in de hemel welgevallig zijn, maar geloof gepaard gaande met de scherpte van het verstand is boven alle verwachting nuttig voor de mens, want nu pas straalt voor hem het juiste licht. Nu pas staat hij bij de bron van alle wijsheid en zijn hart zal zich verruimen met kennis. Welk een overvloed van geestelijke goederen wordt hem nu geboden en hoe succesrijk kan hij nu de scherpte van zijn verstand gebruiken, dat onlosmakelijk met het diepe geloof verbonden is. Uit de bron van wijsheid moet daarom onophoudelijk te putten zijn, want een bron die geopend is, zodat de mensheid zich daaraan laven zal, zal niet opdrogen, tenzij ze alles verwerpt en de haar geboden verkwikking en versterking niet waardeert.

De grootste fout en ook het grootste vergrijp tegen de goddelijke ordening is de zelfverheerlijking van de mensen, want die zaak kan waarlijk niet gemakkelijk aangepakt worden. Wie klein is en zich verbeeld groot te zijn, verliest ook elk vermoeden van de waarde van de waarachtigheid. Wie voor zichzelf niet dorst naar de waarheid, zal ook nooit kunnen beoordelen en niet in staat zijn om de waarheid van de leugen te onderscheiden, als ze als geestelijk goed aan de mensen aangeboden wordt.

De zinnen van degene, die steeds in de eerste plaats zichzelf en zijn aanzien wil doen gelden, staan helemaal niet naar het doorgronden van de waarheid. Eerder nog is de waarheid ongemakkelijk voor hem, omdat ze in de eerste plaats een kennen van zichzelf vereist en de mens van de verhoging, die hij zelf beklommen heeft, af zou moeten dalen.

En zo kan alleen maar diegene, die de waarheid als de hoogste deugd acht, in het licht staan, want de zuivere waarheid kan immers alleen maar door een naar waarheid hongerend mens opgenomen worden en dit met de diepste deemoed van het hart. De zelfverheerlijking komt niet dichter bij de genade van God, maar degene, die in deemoed leeft, staat eeuwig en altijd in Gods genade. En dus moet de mens eerst zichzelf kennen en deze herkenning moet hem zijn eigen nietigheid voor ogen houden, dan zal de mens zich deemoedig buigen voor zijn Schepper, en de goddelijke genade, die hem erbij helpt om in het juiste licht te staan, zal hem niet onthouden worden.

Amen

Vertaald door Peter Schelling