Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0714

0714 Oerkracht

17 december 1938: Boek 15

Alle stromingen gaan vanuit de oerkracht het heelal in. Elke nog zo geringe uitstraling werkt tot leven brengend en opwekkend. En wanneer nu de oertoestand de uiting van kracht in alle dingen en scheppingen is en er dus aan niets gedacht kan worden wat niet door de oerkracht voortgebracht zou zijn, dan moet ook elk scheppingswerk van God kracht in zichzelf zijn. En dit weliswaar in die mate, zoals zijn aard de almacht en wijsheid van God in alle scheppingen tot uitdrukking brengt.

Hoe doelmatiger de bestemmingen zijn die aan deze scheppingswerken toegedacht zijn, des te begrijpelijker zal deze kracht voor de mensen tevoorschijn komen. En zo moet natuurlijk in de mens, als het schepsel van God, aan wie de edelste bestemming toegedacht is, de goddelijke kracht aanwezig zijn. Want hij is een door de oerkracht opgewekte en levende stralenbundel, die de goddelijke wil en liefde voortgebracht en in het heelal uitgezonden heeft, dat zich in de vorm verdichtte en eeuwig en altijd een deeltje van deze oerkracht is.

De diversiteit van de geschapen wezens zal steeds de veronderstelling toelaten dat ook de overvloed aan kracht ongelijk verdeeld is en ook verschillend tot uitdrukking komt. En deze veronderstelling is juist, want elk wezen is altijd in die mate bekwaam om zijn kracht te laten werken, voor zover de voor het wezen bestemde werkzaamheid hiermee overeenkomt. Elk wezen is uit zichzelf werkzaam. Het is een volledig geïsoleerd, in het heelal staand schepsel aan wie een zekere opdracht als taak gegeven is. En deze taak vervult hij door de in hem werkende kracht, die weer niets anders is dan de onmiddellijke uitstraling van de goddelijke oerkracht.

Wie het wonder van de schepping nauwkeuriger bekijkt, herkent de geest van God, de eeuwig onveranderlijke en eeuwig nooit opdrogende kracht, overal. Alles wat leeft, is door deze kracht doordrongen. En alles wat dood is, ontbeert deze kracht. Dat nu juist alle leven kracht in zichzelf is en dat de afwezigheid van dezelfde kracht voor een ding de dood betekent, is nog begrijpelijker.

En zodra nu deze kracht werkzaam wordt, zal alles leven. Die kracht is goddelijk en is daarom onvergankelijk en eeuwig dezelfde. Ook als ze een wezen duizenden jaren bewoont. Ze zal altijd haar vetrekpunt in God, de eeuwige oerkracht, hebben en daar ook naar terugverlangen, omdat de energieproducent de uitstralingen in het heelal onverminderd terug krijgt en de kringloop eeuwig en altijd hetzelfde is.

En zo is elk geschapen wezen uitgezonden in het heelal met een heel wijs doordachte bedoeling. Het moet zich van zijn kracht, die uit God is en dus het wezen als een gelijk product laat herkennen, bewust worden. Als dezelfde kracht in het kleinste deel; zoals de goddelijke kracht de oerkracht van al het bestaan is.

Amen

Vertaald door Peter Schelling