Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0688

0688 Aards bezit en eigenliefde - Geestelijk bezit en naastenliefde

28 november 1938: Boek 15

Een uitgestrekt arbeidsveld zal het werken in liefde steeds zijn, onophoudelijk zult u zich daarin kunnen oefenen, als uw wil zich maar neigt tot de eeuwige Godheid. Aan de volheid van liefdeloosheid onder de mensen zult u ook herkennen, hoever de geest van de mens zich heeft verwijderd van het bewustzijn, dat er een God is. Hoe hij alsmaar naar de bevrediging van zijn “ik” zoekt en alle liefde waartoe hij in staat is alleen dit “ik” geldt. En van deze eigenliefde gaat steeds alleen onheil uit. De zucht om al het mogelijk voor zich te bezitten, is de reden van alle slechte gewoonten en ondeugden, die dan aan zo’n mens vol eigenliefde kleven. U kunt het al merken aan het eenvoudige proces van de vermeerdering van goederen. De mens zal steeds alleen maar proberen, alles voor zichzelf te verwerven wat hem begerenswaardig voorkomt en geen middelen schuwen om ze te verkrijgen, die tegen Gods geboden ingaan. Hij zal zich eigen maken wederrechtelijk of door list en bedrog te proberen de medemensen schade toe te brengen. Hij zal de leugen niet schuwen, wanneer die hem maar het geringste voordeel oplevert. Maar de liefde voor de medemens zal hij nooit meer beoefenen en zodoende ontbreekt hem alles, wat hem dichter bij de eeuwige Godheid kan brengen.

Maar in dezelfde mate zegenrijk zal het werkzaam zijn in ware naastenliefde zijn uitwerking hebben. De mens zal steeds zijn best doen de naaste te beschermen tegen alles wat hem zelf nadelig toeschijnt en hij zal zich steeds ophouden in de waarheid en handelen volgens de geboden Gods en zodoende ook, door het aktief zijn in werken van naastenliefde, zich altijd mogen verheugen in de tegenwoordigheid Gods. Wie onbaatzuchtig de medemens het goede toont, diens geestelijk bezit zal groter worden en hem in het hiernamaals een onvergankelijk loon opleveren. En alleen de wil van de mens zal nodig zijn om zich te mogen verheugen in de hoogste gelukzaligheid na de lichamelijke dood.

De verlokkingen van de wereld zijn het tegenwicht en de mens in zijn verblindheid ziet de waardeloosheid van aardse genoegens niet in; veeleer tracht hij zich hiervan met alle middelen meester te maken en zijn lot in het hiernamaals is daarom armzalig en vreugdeloos, omdat hem in dezelfde mate zal worden gegeven, als hij in het aardse leven aan zijn medemensen gaf. Wie nu al te zeer van zichzelf houdt, kan de goddelijke genade nooit voor zich verkrijgen, want de Heer zal zijn doen en laten nimmer zegenen. Alleen het beoefenen van liefde jegens de naaste verzekert deze hem. Wie bereidwillig van zijn bezit weggeeft, zal dubbel ontvangen en niet alleen aards, maar in nog grotere mate geestelijk, want de liefde is het hoogste en alleen door liefde kan de mens zich al op aarde verlossen.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte