Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0651

0651 Lot van de arme zielen in het hiernamaals en hulp

2 november 1938: Boek 14

Laat jouw gedachten door het oneindige heelal, die drager is van talloze zielen, zwerven en probeer je de nood voor te stellen van hen die nog in de duisternis van het ongeloof zijn en die hun bestaan nog niet als onverwoestbaar onderkenden. Deze wanen zich nog op aarde, alleen door een of andere gebeurtenis in een andere streek en in een andere omgeving verplaatst en kunnen zich nog niet met de gedachte vertrouwd maken dat hun leven op aarde beëindigd is. Ze dwalen en zoeken de uitweg uit hun toestand en zijn moedeloos en vertwijfeld als ze steeds weer hetzelfde onvriendelijke en sombere beeld voor zich zien. Het wil ze maar niet lukken om hun toestand te verbeteren, want waarheen ze zich ook wenden, ze vinden geen licht en daarom is hun toestand grenzeloos ellendig.

Als de barmhartigheid van God hun geen hulp zou zenden, zou hun lot steeds hetzelfde zijn. Ook voor deze zielen bestaat echter de mogelijkheid dat ze zich uit hun nood kunnen bevrijden, zodra ze besef hebben en gewillig zijn. De hun toegezonden hulp nodigt ze uit tot steeds dieper nadenken over zichzelf, tot het bij hen doorgedrongen is om zelf de hand te leggen aan de verbetering van hun toestand. Dan wordt hen ook van de kant van de hen begeleidende geestelijke wezens, die voor hen niet als zodanig herkenbaar zijn, de weg gewezen en hoe ijveriger ze deze aanwijzingen opvolgen, des te eerder is de verandering van hun toestand zichtbaar en al het kleinste succes laat zo’n ziel des te ijveriger worden, zodra haar alleen maar een zweem van licht merkbaar wordt en ze de waarheid begint te vermoeden.

Om jullie, mensenkinderen, de toestand van lijden begrijpelijk te maken, zouden jullie zoiets alleen maar in een droom kunnen aanschouwen en deze zou voor jullie zo verschrikkelijk en bedrukkend zijn dat jullie geremd zouden zijn in jullie levenswerk en jullie misschien vanwege angst de juiste weg zouden willen bewandelen, wat echter voor jullie ziel niet nuttig zou zijn. Maar aan de andere kant moeten jullie kennis hebben van de erbarmelijke toestand van deze zielen om jullie liefde naar hen toe te keren en hen hierdoor te helpen in de nood. Wie in staat is zich hun leed voor te stellen, zal, door diep medelijden gegrepen, hen door het gebed om verzachting van hun kwellingen hulp kunnen geven en dit moet voor jullie een aanwijzing zijn om de arme dwalende zielen in het hiernamaals te gedenken en hen jullie hulp niet te onthouden, waarop zij in zo grote mate aangewezen zijn wil hun tijd van lijden verkort worden, want het ontbreekt hen aan kracht. Die wordt hen door jullie gebed of door de liefde van geestelijke wezens uit het hiernamaals toegevoerd.

Amen

Vertaald door Peter Schelling