Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0637

0637 Vreugden van de wereld – Opnamevat van de goddelijke geest

24 oktober 1938: Boek 14

Laat jullie niet verblinden door de prikkels van de wereld. Want jullie geraken in groot gevaar, en jullie zielenheil moeten jullie boven alles in de wereld stellen. Als jullie de Heer willen dienen, dan moeten jullie alles opgeven wat jullie met deze aarde verbindt. Jullie moeten je bewust teweerstellen tegen de verlokkingen van de wereld. De strijd hiertegen versterkt de geest in jullie en jullie worden als het ware als overwinnaar van de materie vrij van het geweld van het kwaad.

Alles wat jullie zien en voelen, bergt onvrij geestelijks in zich, wat jullie moeten weerstaan, want de aarde met alle glans en alle uiterlijkheden is jullie gegeven als steen des aanstoots, als verzoeking, opdat jullie je daaraan zullen beproeven en uit vrije wil deze verzoeking leren weerstaan. Heeft alle glans van de wereld zich eenmaal van jullie harten meester gemaakt, dan is de strijd onuitsprekelijk zwaar en dan betekent dat geweld gebruiken om het hemelrijk te verwerven. Alleen maar in voortdurende strijd tegen de verzoeking is het mogelijk de ziel uit haar nood te verheffen en haar te verlossen uit de donkere nacht. Ze smacht al te zeer in de banden van de haar omgevende materie en haar verlangen is de bevrijding hiervan.

Daarom moet de mens alles mijden wat haar omhulsel zou kunnen verdikken. Hij moet proberen haar verlichting te brengen doordat hij gewillig alles opgeeft wat hem met de aardse wereld verbindt en zijn gedachten op de geestelijke wereld richten. Daardoor wordt het licht en helder rondom de ziel en haar toestand wordt vrijer en vrijer. Ze zoekt de verbinding met de in haar sluimerende goddelijke geest die zich met de ziel verenigen kan, naarmate ze vrijer van de materie wordt. Zo is het ter opwekking van de geest in zich telkens voorwaarde tegenstand te bieden aan alle wereldse verlangens. Want nooit kan de toestand van de ziel zich verbeteren als het lichaam aan aardse verlangens toegeeft, en daarom kan de ziel ook nimmer een opnamevat van de goddelijke geest worden.

De wereld lokt wel heel erg en is daarom onophoudelijk een gevaar voor de ziel, maar omdat de mens hulpkrachten van iedere aard ter beschikking staan gedurende het leven op aarde, heeft hij het toch in zijn macht haar te weerstaan. De goddelijke Schepper laat geen wezen onbeschermd en machteloos door het leven op aarde gaan. Iedere bescherming en iedere hulp kan hij zich verschaffen door het gebed en wie zich van dit middel bedient, kan iedere aardse verzoeking de baas worden, want hij wordt door het gebed deelachtig aan alle genade van de Heer en hoeft nooit meer te vrezen zonder bescherming aan alle verzoekingen van de wereld overgeleverd te zijn.

Hij vermeerdert zijn geestelijke goederen in dezelfde mate als hij zich van het gebed bedient. Hij heeft dus zelfs de mogelijkheid en de macht figuurlijk de aarde te verlaten en zich daarvoor geestelijk volop te verzadigen en veel mooiers voor de ziel in te ruilen dan dat de aarde ooit aan wereldse vervulling van het lichaam bieden kan. En dus geeft de mens niets op als hij de vreugden van de wereld mijdt, maar wint onuitsprekelijk veel, want de vreugden van de wereld zijn niet bestendig, zij zijn onecht en vergankelijk, maar de geestelijke vreugden wegen tegen al het aardse op en blijven bestaan tot in alle eeuwigheid.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte