Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0636

0636 Levensweg van het wezen – Veranderde uiterlijke vorm

23 oktober 1938: Boek 13

De noodzaak van het leven is veroorzaakt door de altijddurende mate van evenwicht. Elke materie is in zichzelf leven, zich alleen maar verschillend uitend; dat wat de vorm tot leven brengt, moet wederom de mogelijkheid hebben in een andere vorm verder te gaan. De volgende vorm moet voor het wezen in zich steeds dat kunnen vervangen of geven wat de vorige vorm hem onthouden heeft. Dus zal geen uiterlijke vorm in haar natuur op de voorafgaande lijken, maar steeds is een merkbare verandering vast te stellen, want alleen maar op deze manier is het leven op zich, de geestelijke substantie, in staat zich verder te ontwikkelen. Doch zonder de uiterlijke vorm is haar toestand gelijkblijvend. Het einddoel, de ontwikkeling naar de hoogte, begint echter pas wanneer het wezen in de vorm tot werkzaamheid komt. En zo is de eeuwigdurende verandering van de uiterlijke vorm te verklaren.

Er moet onophoudelijk nieuw leven voortgebracht worden opdat het wezen voortdurend een steeds andere werkzaamheid toegewezen kan worden, want steeds in dezelfde vorm blijven, zou alleen maar een ontwikkeling in een bepaalde richting tot stand brengen, maar niet de toestand van rijpheid die voor de belichaming als mens noodzakelijk is. Zo zijn alle scheppingen in het heelal tenslotte voor de uiteindelijke ontwikkeling van de mens ontstaan, opdat de in hem wonende ziel van tevoren zo alle mogelijkheid geboden wordt de rijpheid voor de belichaming als mens te verkrijgen.

Wanneer nu de ziel van de mens eerst een bepaalde weg moet gaan om zich alle vaardigheden voor het bestaan op aarde eigen te maken, dan blijkt daaruit dat een schepsel niet willekeurig op Gods aarde bestaat en dat zelfs de kleinste creaturen de geestelijke natuur van de mensen voorheen een dienst bewezen hebben. Daaruit blijkt hoe belangrijk die oneindig kleine levende wezens zijn en hoe de wijze voorzienigheid van God zich in het kleinste creatuur uit, dat ze steeds maar als doel heeft al het geestelijke dichter naar Zich toe te leiden. Ze neemt bij wijze van spreken al het geestelijke onder haar hoede en bereidt het zo voor dat het dan zelfstandig en gewillig de weg over de aarde kan gaan en het de volle toenadering tot de Vadergeest mogelijk maakt als het door eigen wil binnen de goddelijke orde werkzaam is. Eerst doorloopt de mens ongelofelijk veel fases en de goddelijke schepping blijft tegelijkertijd bewoond door ontelbare wezens in allerlei belichamingen en alleen maar de aanhoudende wisseling, het onophoudelijk ontstaan en vergaan, leven en sterven in de natuur, kan een voortdurende ontwikkeling omhoog, een rijper worden van de ziel, waarborgen, maar nooit een verblijf in steeds dezelfde vorm.

Wat jullie daarom voor ogen komt, beschouw dat steeds als voorstadium van de zielen die zich nog net als jullie op aarde moeten belichamen en herken daaraan hoe eindeloos lang reeds jullie weg was voordat jullie de laatste en grootste schepping van God, de mens, tot leven wekken. Bedenk dat jullie nu heel jullie wil alleen maar daarvoor moeten gebruiken om de laatste tijd van beproeving op aarde zo te benutten dat de ontwikkelingsgang van voorheen, de eindeloos lange tijd sinds het losmaken van God, volledig waardig gemaakt, en het laatste doel, de toenadering tot de hemelse Vader, bereikt zal worden. Dan heeft alle scheppingswijsheid van de Vader haar doel vervuld en de geest uit Hem teruggevoerd naar het eeuwige licht.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte