Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0632

0632 Zelfverheffing – Wie zichzelf verheft, zal vernederd worden – Eigendunk

21 oktober 1938: Boek 13

Dankzij jouw wilskracht wordt je een mate van genade toegestuurd die jou in de toestand van innerlijke vrede brengen kan, want het aanroepen van de Heer in de nood sterft niet ongehoord weg. De geestelijke zwakte en innerlijke ontevredenheid is een gevolg van liefdeloosheid, en zo zal alleen toegenomen liefde de oude verhouding tot de hemelse Vader tot stand brengen, en steeds zal de wil om tot Hem te komen ook de liefdadigheid op gang brengen en alle nood van de ziel zal opgeheven zijn.

Geef jij je dan nu met volle aandacht over aan onze invloed en begin: Wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, en wie er naar streeft voor de wereld te schitteren, zal eens in bittere verlatenheid aan zijn aardse leven denken. Het is buitengewoon belangrijk de weg van (het leven op) de aarde in bescheidenheid en met besef van de eigen zwakte te gaan, omdat alleen dit hem naar de hoogte kan toevoeren. Juist het vechten tegen zelfverheffing is verdienstelijk voor het leven in de eeuwigheid. Want deze verheffing was de reden van de afvalligheid van God, en is daarom ook in het leven op aarde het grootste gevaar voor de ziel.

Wanneer de mens zijn eigen ik zo hoog inschat, dan ontbreekt de voornaamste voorwaarde voor zijn opwaartse ontwikkeling, en dan moeten eerst onnoemelijk veel gebeurtenissen van smartelijke aard op het mensenkind inwerken om het te laten beseffen tot hoe weinig hij zelf in staat is en hoe nietig het uit zichzelf is zonder de hulp van God. Alle verheffing zal verdwijnen in het aangezicht van de dood, maar dan kan de mens zijn besef niet meer uitputtend benutten, dan is zijn tijd van genade verstreken zonder hem het succes voor de ziel gebracht te hebben.

De mens zou zich altijd voor ogen moeten houden welk nut alle luister en rijkdom, alle wereldse eer en werelds aanzien voor hem hebben, als hij plotseling het aardse dal zou moeten verlaten. Alleen in het besef van zijn eigen zwakte groeit de mens boven zichzelf uit, want pas dan zal hij aanspraak maken op de genade van de Heer. Waartoe is de mens vanuit zichzelf in staat? In zelfverheffing echter gelooft hij alles uit eigen kracht te doen en zijn eigendunk stijgt steeds hoger, maar de ziel geraakt meer en meer in duisternis.

“De eersten zullen de laatste zijn”, zo spreekt de Heer en wie steeds maar aan deze woorden geloof schenkt, zal zich op aarde wel bedenken. Iedere gave is een geschenk van God. Wat de mens is en wat hij bezit, heeft hij alleen maar aan zijn Schepper te danken en hij kan dus niet in het geringste zijn verdienste noemen, dus ook in geen geval zichzelf de eer geven. En alle eigendunk is alleen maar een teken van geestelijke blindheid en daarom zal het bij dezen niet eerder licht worden dan tot ze de waardeloosheid van de aardse schatten ingezien hebben en moeite doen om zich de onvergankelijke rijkdom te verzamelen. Al het wereldse verlangen opgeven, afstand nemen van eer en roem in zich in het wonder van de schepping verdiepen, zal de mens pas het innerlijke oog ontsluiten en dan herkent hij de grootheid van God en de eigen onwaardigheid. Hij zal vragen en zal ontvangen; en zo zal hij voor eeuwig tot de Vader terugkeren, van Wie hij zichzelf door zelfverheffing heeft afgekeerd.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte