Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0609

0609 Werkzaamheid van de wezens – Herinnering – Liefde

9 oktober 1938: Boek 13

Het verblijf in steeds dezelfde omgeving zou de talloze wezens passief laten worden. Daarom is er voor hen weer een andere verblijfplaats bestemd, waarin hen weer nieuwe taken opwachten en ze zich in een andere richting opwaarts kunnen ontwikkelen. Deze wezens blijven dus niet steeds dezelfde werkzaamheid verrichten, maar slechts zo lang, tot een bepaalde geestelijke trede bereikt is, die dan een overgaan naar een andere sfeer mogelijk maakt.

Zodoende heeft ook het kleinste levende wezen, naast de opdracht om het scheppingswerk van God leven in te blazen, de veel groter opdracht te vervullen om zich te vervolmaken. Het zal noodgedwongen zijn taak vervullen. Het kan niet tegen Gods wil strijden en moet de weg van de opwaartse ontwikkeling gaan.

De ziel wordt ook elke herinnering ontnomen, wanneer ze als laatste belichaming verblijf neemt in het vleselijke lichaam van de mens. Want het bewustzijn van haar voorafgaande lange weg zou haar in zekere zin in een gedwongen toestand plaatsen, waarin de mens dan uit angst en vrees om deze weg nogmaals te moeten gaan, de wil van God zou vervullen en zo als onvrij wezen nooit de graad van het kindschap van God zou kunnen bereiken. En dus ook niet gelijk aan God zou kunnen worden, hetgeen echter het eerste en het laatste streven van een mens moet zijn.

Zo begrijpt u nu ook, hoe wijs de ordening van de goddelijke Schepper is, dat voor u elke kennis van hetgeen voorafging en nog komt, versluierd is. Een volkomen weten sluit een vrije handelswijze, zonder beïnvloed te zijn, van de mens uit.

Steeds zal de mens proberen om uit alles wat hij doet, het grootste voordeel te halen. Maar zijn gang over de aarde moet door de liefde, die geen aards voordeel zoekt, geleid worden. Wat ter wille van loon gedaan wordt, is niet waardevol voor God, maar wat de mens uit liefde volbrengt, wordt gezegend en zal ook zijn loon opleveren.

De eenvoudigste gebeurtenis in het menselijk leven kan, als ze met liefde doorstroomd wordt, opwegen tegen jarenlange arbeid die aards gezien waardevol is. En evenzo kan geen mens zich onttrekken aan het werk aan zijn ziel. Hij moet, als hij het doel wil bereiken, voortdurend werkzaam zijn. (Onderbreking)

Vertaald door Peter Schelling