Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0604

0604 Intelligenties

5 oktober 1938: Boek 13

Er zwermen onophoudelijk geestelijk indrukwekkende stoffelijke intelligenties, die een buitengewoon snel bevattingsvermogen bezitten en elke geestelijke stroming waarnemen en die deze op de beste manier ten volle benutten. In deze intelligenties is eveneens een kracht aanwezig, die in de nieuwe vorming van wezens tot uitdrukking komt. Het is zoals een geheime missie, die al deze wezens aangrijpt, zodat ze aan de vorming van wezens moeten meewerken om zogenaamde verbindingen tot stand te brengen tussen geestelijke kracht en stoffelijke belichaming. 

Al deze intelligenties hebben dit ene gemeen, dat ze zich zonder tegenstand bij iedere vorm aansluiten om deze vorm langzamerhand volledig te doordringen en zo tot geestelijk opgewekte lichamen te vormen, van wie het de bedoeling en het doel is om voortdurend uit zichzelf de kleinste levende wezens voort te brengen en zo dus het heelal met talloze schepselen te bevolken.

Als de mensen nu aan dit gebeuren twijfelen, dan zal voor hen welke verdere verklaring dan ook onaannemelijk lijken, want uiteindelijk is niets in het heelal zo eenvoudig in zijn ontstaan, dat de mens dit met zijn bevattingsvermogen zou kunnen begrijpen en de schepping heeft immers zo velerlei onverklaarbare verschijnselen te laten zien, dat de mens als zodanig te gering is om een waarheidsgetrouw helder beeld te krijgen en alle moeite zou tevergeefs zijn, wanneer de geest in hem, hem niet zulke wonderen zou onthullen.

Wat blijft er nu voor de mens over, dan te geloven of de wapens neer te leggen? Als hij zich tegen het geloof verzet, dan blijft er alleen maar die ene oplossing mogelijk, namelijk de grenzen van de aardse kennis daar te trekken, waar zien en horen eindigen. Hij zal dan alleen ook geen enkele drijfveer hebben om zichzelf, dat wil zeggen zijn ziel, op een hoger doel voor te bereiden. Hij blijft met zijn gedachten op aarde en doorgrondt alleen maar het voor hem vatbare, maar hij blijft ver weg van een geestelijke opwekking.

En toch is de mens drager van ontelbare intelligenties en hij wordt door hen veel meer in beslag genomen dan het lijkt. Want ofschoon de mens ook weigert geestelijke kracht te erkennen, ofschoon hij ook met het volle bewustzijn een bovenaards werkzaam zijn ontkent, zal hij toch niet kunnen verhinderen, dat ook zijn eigen gedachten afdwalen in de oneindigheid, omdat juist deze zich in hem bevindende intelligenties hem daartoe aansporen, omdat het eigenlijke leven in hem de uitwerkingen van juist deze intelligenties zijn.

Op basis van dit feit vinden veel mensen pas voldoening, wanneer hun denken zich vergeestelijkt. Wat niets in het aardse leven tot stand brengt, de mensen innerlijke vrede te geven, kunnen deze wezens in hoge mate bewerkstelligen, zodra ze de mens ertoe kunnen brengen om zijn gedachten naar boven te richten. De kracht van deze intelligenties gaat soms zo ver, dat de omgeving van de mens eveneens van hen doordrongen raakt. In het bijzonder dan, wanneer elke weerstand in de mens gebroken is en hij bereidwillig aan de sterke drang toegeeft. Dan valt er voor eeuwig niet meer te vrezen voor een achteruitgang, want al het geestelijke streeft naar de geest van God. De ziel vindt de weg naar het eeuwige licht, naar de eeuwige Godheid, terug.

Amen

Vertaald door Peter Schelling