Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0586

0586 Verbannen machten - Materie drager van geestelijke substantie

17 september 1938: Boek 13

Alle machten van de hemel en de aarde worden als het ware door mijn wil in de ban gehouden, want als ze zich totaal en ongedwongen zouden uiten, zouden de mensen verstarren van ontzetting. Als de natuurmachten zich één enkel ogenblik ongehinderd zouden ontvouwen, zou alles wat op en boven de aarde bestaat, daar slachtoffer van moeten worden. Maar nog verwoestender zou de werking van de boze geestelijke macht zijn, als deze onbeperkte invloed op de mensen zou hebben. Maar daarom is er aan deze machten een grens gesteld, wanneer de ziel voor het goede kiest. Zo blijven deze zielen ook onaangetast door het hen voortdurend omringende gevaar om zich in het oeverloze te verliezen. Dat wil zeggen, dat ze niet zijn blootgesteld aan de machten die zich inspannen om de ziel af te brengen van wat ze zich eenmaal heeft voorgenomen waardoor ze zichzelf ontrouw wordt. Wie in de strijd van het leven de kracht van deze vijandelijke macht nog niet herkend heeft, diens geest is nog niet binnengedrongen in de wereld die van Gods grootsheid en almacht getuigt. Goede en boze krachten strijden tegen elkaar, ieder laat zijn macht ten volle gelden. Ieder wezen krijgt de inwerking van beide te voelen en toch distantiëren de mensen zich van het geloof aan dergelijke bovenaardse krachten.

Ze hechten te veel betekenis aan hun aardse leven en ze zijn helemaal niet meer in staat de scheppingsbegrippen uit elkaar te houden.

Ze miskennen het doel van het leven geheel en al. Ze blijven op geen enkele wijze scheppend werkzaam, wanneer ze ontkennen dat alle materie in het scheppingsruim de taak heeft drager van een geestelijke kracht te zijn. Want zonder deze veronderstelling kunnen ze nooit bijdragen aan de verdere ontwikkeling ervan, maar zijn ze als een plant. Dit wil zeggen dat het uiterlijke omhulsel van een plant volgens Gods raadsbesluit voor de mens vaak slechts dient als streling voor het oog, maar verder op geen enkele manier nuttig is of vrucht draagt in het scheppingswerk van God.

Zo zouden deze mensen weliswaar het aardse dal bevolken, maar in volledige onwetendheid van hun opdracht zouden ze net zoals deze planten slechts van de scheppingsdrang van God getuigen, maar zonder enig noemenswaardig nut voor zichzelf en hun medemensen. Zo iemand zou nooit op geestelijke wijze werkzaam kunnen zijn. Elke bekwaamheid zou hem onthouden worden, aangezien hij deze bekwaamheid immers niet zou benutten volgens de bedoeling van de Schepper. Alle materie is drager van geestelijke substantie. En alles wat op aarde bestaat, heeft steeds de hogere ontwikkeling tot doel. Maar het is de mensen nooit toegestaan de materie willekeurig van deze geestelijke kracht te beroven.

De mensen die zo onvolkomen naar Gods schepping kijken dat ze het kleinste wezen in de natuur de goddelijke kracht - de ziel - betwisten, zouden steeds de genade van God kwijtraken. Ze denken niet aan de nauwe samenhang tussen zichzelf en dit kleine wezen.

Ze zijn pas overtuigd van hun opdracht op aarde wanneer ze dezelfde opdracht ook in alle andere schepselen vaststellen, en dat is voor hen niet aannemelijk te maken.

Alle waarde van het leven ligt volgens hun opvatting slechts in de uitoefening van hun aardse werkzaamheid. Dit plaatsen ze bovenaan en ze blijven verder angstig en bezorgd om het wel en wee van hun lichaam.

Mijn kind, dit zal je streven verlichten en je nieuw voedsel geven, opdat je wil niet verzwakt en je je vol vreugde verder aan je geestelijke arbeid wijdt. Het geloof zal je opwekken en elke daad van liefde zal je sterken en mijn liefde zal je te allen tijde vergezellen. Want in de liefde tot Mij vind je alles wat bevorderlijk is voor je bewustzijn en je geest. Ze brengt je in een toestand van steeds vuriger verlangen en dit verlangen zal vervuld worden door je Heer en Heiland zelf.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte