Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0574

0574 Het in de materie verbannen kwaad - Begrippen goed en kwaad

7 september 1938: Boek 12

Alle bescherming van boven wordt je verleend, want net zoals jij worstelen er ontelbare geestelijke wezens om de zielen van de mensenkinderen. Zij krijgen te maken met geestelijke weerstand en er is veel moeite en geduld voor nodig om deze kracht te breken. Maar de wegen van de Heer zijn wonderbaarlijk en velen zullen zich nog moeten realiseren dat ze worden geleid door een hogere wil.

Maar luister nu goed: Het is altijd de bestemming van levende wezens om een ziel een verblijfplaats te bieden. En om die reden zijn ze steeds dragers van de Geest van God. Dit wil zeggen dat de goddelijke Schepper Zelf werkzaam is in elke belichaming, om het even van welke soort. Elk scheppingswerk bergt dus weer de eeuwige Godheid in zich en kan zodoende ook nooit helemaal vergaan, maar verandert alleen van uiterlijke vorm.

De uiterlijke vorm is eveneens iets geestelijks, dat - hoewel het van God is uitgegaan - zich van Hem heeft afgewend. En dit geestelijke werd in de vorm verbannen, die nu gedurende duizenden jaren aan voortdurende wisselingen en veranderingen is blootgesteld om het geestelijke in zich langzaam weer naar de eeuwige Godheid toe te voeren, opdat het na eindeloos lange tijd de verbannen toestand kan verlaten en zich als levend wezen tot een werkzaam geestelijk wezen kan ontwikkelen.

Daarom is alle materie ook van God, maar het is als het ware het verbannen kwaad dat in het oerbegin goed geschapen was en God afvallig werd. En om weer voorgoed tot God terug te keren, moet het een onbeschrijfelijk lange weg afleggen, waarvan het laatste stadium het aardse bestaan is.

Zo zullen de begrippen goed en kwaad misschien soms onbegrijpelijk voor jullie zijn, aangezien alles toch van God is en zodoende alleen maar goed zou moeten zijn. Maar voor de oergeesten die door God geschapen zijn, is de vrije wil net zo vertrouwd geweest als voor God Zelf en dit bracht de afval tot stand. Daarom moet de vrije wil er nu ook weer naar streven op te klimmen. Maar God laat in Zijn grote barmhartigheid geen enkel wezen ten onder gaan.

Hoewel de weg van de terugkeer onuitsprekelijk zwaar en moeizaam is, krijgt het door de belichaming op aarde toch toegang tot een dergelijke mate van genade dat het zich met gemak terug kan ontwikkelen tot het hoogste lichtwezen, wanneer het maar de wil daartoe heeft. Maar juist deze wil is vaak traag en verzuimt zo vele mogelijkheden voor het rijpen van de ziel. En het kwaad lokt de mens eveneens naar beneden, zodat hij echt een strijd moet voeren, als hij de zege wil behalen over het kwaad, over de materie.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte