Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0554

0554 Overgang naar de geestelijke wereld - Willen - Geestelijke krachten

23 augustus 1938: Boek 12

Wanneer het verlangen zich in de ziel nestelt om alleen maar de Heer van hemel en aarde te dienen, dan zetten alle goede geestelijke wezens zich ervoor in om deze ziel te ondersteunen en te stimuleren om haar spoedig in de toestand te plaatsen waar de ziel zich met de Geest verenigt. Onder bepaalde omstandigheden zal de ziel zich meer en meer naar het geestelijke toewenden. En dit gebeurt dan in grote mate wanneer er geen hindernissen in de weg staan die ontstaan door het meer wereldse verlangen van het lichaam.

Hoe verder de wereld aan de zintuigen onttrokken is, des te minder hinder heeft de ziel om haar werkzaamheid te vervullen. En alleen in zulk zuiver geestelijk werk zal ze haar voldoening vinden. Maar mensen die zich niet van de wereld, van de materie kunnen losmaken, zullen deze toestand niet kunnen bereiken. Want het ontbreekt zulke mensen aan de innerlijke drang en die is onontbeerlijk voor de ontwikkeling van de geestelijke werkzaamheid.

Overal waar zich de gelegenheid voordoet de wereldse zorgen te ontvluchten en de zorg voor de ziel ervoor in de plaats komt, daar zal een resultaat bereikt worden dat oneindig veel waardevoller is dan het voordeel dat de aardse werkzaamheid een mens ooit kan opleveren. Het zijn er niet veel die zich zo geheel en al kunnen afwenden van wereldse plichten, zorgen en wereldlijke vreugden. Maar deze weinigen zijn onuitsprekelijk rijk te noemen, want ze zijn in het volle bezit van hun geestelijke bekwaamheden en ze kunnen ze voor de eeuwigheid nuttig gebruiken.

Maar als de mens eenmaal de overgang naar de geestelijke wereld gevonden heeft, dan lijkt hem de aardse wereld niet meer het verlangen waard. Hij gaat weliswaar tot zijn levenseinde door het aardse dal, maar zonder er nog enige bekoring aan te ontlokken die schadelijk zou kunnen zijn voor het leven van zijn ziel. Slechts met zijn blik op de eeuwigheid gericht, met een besef van de goddelijke Schepper en Zijn werk, bekijkt hij de aarde en alle scheppingen met geestelijke ogen. En dit brengt hem alleen maar nut voor zijn ziel. Want dan groeit de liefde voor de Vader van alle zijn. Het wekt onbegrensd respect op en onvoorwaardelijke onderwerping aan de goddelijke wil.

En zo schenkt de ziel zichzelf aan de hemelse Vader, doordat ze zich volledig aan Hem onderwerpt en doordat ze, met de intentie tot God te komen, de vereniging met de goddelijke Geest nastreeft. Dit zal haar in korte tijd ook lukken, aangezien steeds de wil de doorslag geeft. En zo zal steeds alleen de wil van een mensenkind beoordeeld worden en er zal ook zoveel mogelijk aan voldaan worden. En hoe dieper en vuriger dat verlangen is, des te zekerder zal dat verlangen ook vervuld worden.

Want alles wat jullie willen, zullen jullie ontvangen, als jullie daar van harte om bidden. De mens veroorzaakt dus zelf de toestand waarin hij zich bevindt. Want hem valt steeds dat ten deel, wat hij in diep in zijn hart nastreeft en hij zal daarom ook niemand anders dan zichzelf de schuld kunnen geven, wanneer zijn positie hem niet bevalt. Hij heeft het toch volledig in de hand zichzelf te vormen. En steeds zal die geestelijke kracht hem behulpzaam naderen, die hij door zijn wil aantrekt, goede of boze.

Als de mens zich echter door de liefde laat leiden, zal hij geenszins hoeven te vrezen dwaalwegen op te gaan. Want elke handeling zal een losmaken van de ziel van het lichaam, dat wil zeggen van lichamelijke verlangens tot gevolg hebben. En de vereniging van de ziel met haar Geest staat niets in de weg. De Liefde van God is oneindig en probeert ook overal in te grijpen waar de ziel nog in blindheid verkeert. En wanneer de mens zich dan gewillig aan de stille leiding overgeeft, zal hem alles duidelijk worden op aarde.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte