Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0544

0544 Vereniging van de geest met de ziel - Loskomen van het lichaam en aardse bezigheid

13 augustus 1938: Boek 12

Kijk, Mijn kind, de wil om afstand te doen van de wereld is niet in alle mensen aanwezig. En steeds zal er een zwak verlangen voelbaar zijn om in de drukte van de wereld op te gaan, want alleen dit lijkt hun de moeite waard. Maar waar een kindje Mij trouw is toegenegen, daar is ook de wil sterk. En zulke kindjes geef Ik de kracht en Ik geef voedsel aan hun geest. De spijs van de hemel, Mijn Woord, is het brood des levens en Ik leer hen alle wijsheid begrijpen.

Wil het mensenkind echter een zuiver geestelijk bestaan leiden, dan houden al Mijn engelen hun handen beschermend boven hem. Het geringste bidden tot Mij zal gehoord worden. Zulk een kind wordt aan de wereld ontrukt en Mijn adem gaat in zijn hart over en vervult het met verlangen naar Mij. De vlammen van de liefde laaien fel op, een heldere lichtglans omhult de ziel, haar geest ontwaakt en voor de eeuwigheid is er een band gesloten met alle geestelijke kracht. De ziel kan het verblijf op deze aarde niet meer verdragen. Ze wandelt als het ware met een blik die naar de hemel is gekeerd en ze zoekt een plaats die haar beter bevalt. Maar het lichaam draagt de last van het aardse bestaan, totdat Mijn roep de ziel naar huis haalt en ze het lichamelijke omhulsel aflegt.

Dit is je allemaal duidelijk geworden. En wanneer je nu voor Mijn naam werkzaam bent, is je ziel ver verwijderd van de materie en zodoende in de regionen die haar ziel meer bekoren. En waar de ziel zich een werkkring geschapen heeft die zich van de materie verwijdert, verliest het lichaam spoedig de echte verbinding met de ziel. En de ziel zal zich eveneens meer en meer met haar geest verenigen en dan ook slechts louter geestelijk werkzaam willen zijn. En dan zal de mens met de hulp van vrienden van gene zijde het lichamelijke werk afhandelen, zonder strikt genomen de werkzaamheid of hulp van de ziel nodig te hebben. Want het gebrek aan kracht wordt dan vereffend door de ondersteuning van deze geestelijke wezens.

Het kind van de aarde kan dan al zijn wilskracht aan het geestelijke leven wijden en de ziel kan voortdurend haar geestelijke arbeid verrichten en leidt zodoende een bestaan dat van het lichaam gescheiden is, hoewel ze aards nog met het lichaam verbonden is. Zo heeft er een regelrechte scheiding van ziel en lichaam plaatsgevonden, maar alleen in geestelijke zin.

Het verlangen van de ziel is totaal anders dan het verlangen van het lichaam. En aangezien de ziel volgens de goddelijke ordening de volle instemming bij God vindt, kan ze deze weg ook gaan zonder daardoor het lichaam te schaden resp. het ongeschikt te maken voor de aardse opgave. En dus voert het lichaam deze opgave wel uit, maar onder de invloed van goede geestelijke wezens. Is dit duidelijk voor jou, Mijn kind?

Wanneer er een vereniging van de geest met de ziel dient plaats te vinden, dan moet het lichaam zich zonder meer terugtrekken en is het op zichzelf slechts een wezenloos omhulsel. De geest heeft dit omhulsel echter niet nodig, hij probeert alleen de ziel voor zich te winnen. En als hem dat gelukt is, maar de aardse opgave van de mens is nog niet helemaal vervuld, dan wordt deze opgave verder uitgevoerd door middel van de inzet van vreemde geestelijke krachten. En de ziel kan dan zonder bezwaar haar geestelijke opgave nakomen.

Voor zulk een mensenkind is de wereld dan ook geen gevaar meer. Wie Mijn brood eet en Mijn wijn drinkt, blijft eeuwig in Mijn genade. Want hij wilde Mijn kracht en daarom moest ze hem gegeven worden. Hij zal te allen tijde met dit brood zijn geestelijke honger verzadigen en met de wijn de dorst van zijn ziel stillen. Want Mijn Woord bergt waarheid en eeuwige liefde in zich en wie alleen maar in Mij verblijft, zal altijd gesterkt worden tot in alle eeuwigheid.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte