Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0369

0369 Scheppende geesten – vrije wil

7 april 1938: Boek 8

Alle gedachten worden uit de eeuwigheid geboren. Een leger aan scheppende geesten vult de oneindige wijdte van de hemel. Maar de mens is alleen maar de mogelijkheid gegeven een heel klein deeltje van de oneindigheid met zijn gedachten en ideeën leven in te blazen. Al het andere is ondergeschikt aan de wereld van de scheppende geestelijke wezens die, steeds de wil van de Heer uitvoerend, onvermoeibaar in de ruimte werkzaam zijn. De materie van het hele heelal is aan deze wezens onderworpen en wat gewild wordt, dat gebeurt.

Een dergelijk leger van geestelijke wezens omgeeft nu ook de aarde en grijpt in alle gebeurtenissen op aarde bepalend in, hoewel ze de krachten die tegen de wil van de Heer in werken, ook ruimte en macht laten. Want de aarde moet van beide kanten beïnvloed worden, aangezien anders het belangrijkste in de schepping uitgeschakeld zou worden - de vrije wil. Een wezen kan zich niet gelijksoortig aan God ontwikkelen als zijn doen en laten slechts precies zo moet zijn als een hoger wezen het bepaalt. Het moet veeleer de zelfbeschikking behouden. Het moet aan beide prijsgegeven zijn, de goede en de slechte macht, en dan uit eigen kracht een oordeel kunnen uiten. Er moet een innerlijk streven op gang komen om ten dienste te staan van deze of gene machten.

Maar het leger van geestelijke wezens dat jullie begeleidt, blijft buitengewoon actief in zijn werken. Wat jullie als vanzelfsprekend beschouwen in de natuur om jullie heen en boven jullie, wordt voortdurend door deze wezens tot leven gewekt. Zij grijpen daarmee tegelijkertijd ook in jullie binnenste wezen in, want ze vormen jullie en wijzen jullie gedachten voortdurend op de schepping. Ze geven jullie als het ware inzicht in hun werkzaamheid. Ze zorgen ervoor dat jullie juist door de jullie omgevende sfeer eigenlijk pas levensvatbaar zijn. Zo moeten jullie je realiseren dat jullie je in een door God geschapen omgeving kunnen vormen, wat jullie nastreven.

Stel jullie eens de vraag: Wie van jullie mensen is slechts een eenzijdige opvattingmogelijkheid gegeven? Wie van jullie kan niet tegelijkertijd het goede en het kwade rondom zichzelf herkennen? Wie van jullie ontbreekt de bekwaamheid goed en kwaad te onderscheiden? Waar dus van beide voorhanden is, zal de mens ook noodgedwongen zelf kunnen en moeten beslissen over wat hem begeerlijk lijkt. En dan is eerst de vrije wil werkzaam om het verlangen van de ziel op te helderen. En wederom blijkt daaruit de grote zegen die het gevolg is van een innige verbinding met de jullie omgevende geestelijke wezens.

Met hoe meer vertrouwen jullie al je denken aan hen onderwerpen, des te zekerder zullen jullie geleid worden en des te helderder zullen jullie gedachten het goede en het kwade kunnen vatten. Jullie leren inzien en keren je volledig uit vrije wil naar hetgeen jullie de hoogste voltooiing garandeert. Jullie moeten dan immers volmaakt worden wanneer jullie geleid worden door de meest volmaakte wezens die jullie ooit kunnen omgeven. Jullie zullen nimmer verkeerd kunnen gaan, aangezien de kracht van het goede onvergelijkelijk meer invloed op jullie zal hebben dan die van het kwade. En jullie zullen daarom ook zeker de weg naar het eeuwige leven betreden, wanneer jullie je overgeven aan de machten en krachten die de wil van de Heer uitvoeren en jullie je aldus ook bereidwillig aan de hemelse Vader onderwerpen.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte