Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8884

8884 Voortzetting van 8883

20 november 1964: Boek 93

IK kan geen dwaling dulden, maar steeds moet zich MIJ een geschikt opnamevat ter beschikking stellen, waardoor IK de zuivere waarheid naar de aarde kan leiden. Daarom ben ook IK aan wetten gebonden, want Mijn tegenstander eist hetzelfde recht op. Doch alleen met het onderscheid u, mensen in de dwaling te verstrikken. En hoewel IK de macht over hem heb, wend IK ze toch niet aan. IK laat het aan de mens zelf over hoe hij zich instelt tegenover de dwaling. Maar steeds zal IK hem ertoe bewegen zich grondig bezig te houden met de dwaling.

Want hij moet elke opvatting onderzoeken, hij moet over alles nadenken maar niet blindelings aannemen wat hem als "waarheid van MIJ" wordt aangeboden, want steeds weer komt Mijn tegenstander tussenbeide waar hem maar gelegenheid geboden wordt. Niet IK leid u een verkeerd denken binnen, IK zal ieder die ernstig de waarheid begeert deze ook schenken, maar IK kan het niet verhinderen wanneer u aan zijn influisteringen gehoor schenkt.

En zo ook kon IK hem niet beletten een totaal valse voorstelling te geven over Mijn eigenlijke WEZEN. U nam dat ook aan, omdat uzelf zich deze vraag al vaak gesteld had en hem dus voor uzelf in gedachten beantwoordde. En daar het Mijn tegenstander er om ging uw denken op een dwaalspoor te leiden, is juist deze belangrijkste vraag: waar was het kwade van uitgegaan - u zo beantwoord zoals u het zelf zou willen, maar heel afwijkend van de waarheid. En IK moest eerst een zuiver opnamevat vullen om u alle gebeurtenissen van de schepping uitvoerig te verklaren. IK moest het voor u trachten te motiveren, dat IK als hoogst Volmaakt gezien wil worden. IK moest u, mensen bewijzen dat IK Zelf u weer aanspreek om nu ook deze dwaling recht te zetten, die van MIJ een vals beeld geeft, een beeld, dat menselijk beperkt, Mijn WEZEN met menselijke zwakheden en gebreken laat zien, dus onvolmaakt is.

Maar ook nu weer zal alleen die mens deze rechtzetting aannemen, wiens wil ernstig naar de waarheid verlangt. Meestal echter houdt men een vergissing voor uitgesloten, omdat Mijn knecht (J.L.) MIJ geheel was toegewijd. En toch had Mijn tegenstander nog gemakkelijk spel doordat hij het verstand beïnvloedde, dat zichzelf tevoren al een verklaring gaf en MIJ niet ernstig om beantwoording van juist deze vraag verzocht, die buitengewoon belangrijk geweest is en van het begrip van het WEZEN van de GODHEID een zodanig vals beeld gaf, dat het toen moeilijk was aan Mijn Volmaaktheid te geloven. En het is ook aan ieder mens afzonderlijk overgelaten zich een beeld van MIJ te vormen naar eigen wil. Maar hij moet opmerkzaam gemaakt worden op een dwaling die hem totaal verkeerd laat denken. Hij kan niet om een bewijs vragen, maar hij zal het geloven als hij MIJ trouw is toegedaan en steeds alleen naar de waarheid streeft.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte