Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5624

5624 Gelukzalig lot en werkzaamheid in het geestelijke rijk

13 maart 1953: Boek 62

Een waarlijk gelukzalig lot wacht u, als u met geestelijke goederen rijk gezegend het rijk hierna binnengaat. U zult dan direct met taken kunnen beginnen die u zelf gelukkig maken. U zult een overvloed aan kracht ervaren en deze verder willen leiden, omdat u ook weet dat er wezens zijn die geheel krachteloos zijn en die u zult kunnen helpen. En uw wil zal zich op deze ongelukkige wezens richten. En nu begint uw eigenlijke werkzaamheid: gekluisterde, ongelukkige zielen te verlossen, doordat u hun het geestelijke goed dat u zelf bezit ter beschikking stelt, doordat u werkt met de schatten die u op aarde door een leven in liefde heeft verworven.

U bezit kracht in overvloed en u ziet de kwelling van de krachteloze zielen. Want u zijn de ogen geopend voor het lot van diegenen die in duisternis verkeren. U zult ze kunnen zien in hun ongelukkige toestand. U zult zich bij hen kunnen aansluiten, maar zonder door hen herkend te worden als behorend bij een andere sfeer. Uw wil om te helpen wordt alles overheersend in u. Met volharding en liefde probeert u deze zielen aan te sporen aan zichzelf te werken en de kracht daarvoor te verwerven door de liefde. Al de wil van een dergelijke ziel om de eveneens lijdende zielen bij te staan, zal hem kracht opleveren. En deze wil aan te sporen zal uw onophoudelijk streven zijn, omdat u hen anders niet zult kunnen helpen, wanneer hun wil zich daartegen verzet. Maar er stroomt u steeds nieuwe kracht toe en u laat zich daarom niet afhouden van uw verlossende arbeid.

U allen hebt nauwe banden met zielen die u zult kunnen bijstaan. En het maakt u gelukkig dat u zult kunnen uitdelen en daardoor steeds nieuwe kracht ontvangt. Dat u steeds door helder licht wordt omstraald en dat u het licht verder zult mogen doorgeven, waarheen uw liefde u aanspoort om hulp te bieden. Het eigenlijke werkzaam zijn is u mensen niet uit te leggen. Maar er is geen ziel passief, die in het licht staat en dus geestelijke rijkdom kan laten zien.

De aaneensluiting met wezens met dezelfde graad van licht vergroot hun kracht om te helpen. En gezamenlijk wijden ze zich nu aan hun verlossingswerk om ook moeilijke reddingen te verrichten, waarvoor de kracht van een enkele ziel nog niet toereikend is. Wat ze op aarde heeft verworven aan geestelijke goederen, neemt in het geestelijke rijk steeds meer toe. Want ze deelt ervan uit en ontvangt steeds meer, hoe meer ze geeft. Een omvangrijk weten vervult haar en weten is licht. Daarom vreest ze ook de duisternis niet, omdat ze steeds licht kan uitstralen wanneer ze dat wil.

Maar voor de zielen der duisternis blijft de volheid van hun licht verborgen, tot ze zelf naar licht verlangen. Maar de lichtziel ziet alles. Voor haar is de duisternis geen gevaar en geen verschrikking. Alleen een medelijdende liefde vervult haar, wanneer ze de krachteloze zielen ziet die zichzelf niet uit hun ongelukkige toestand kunnen bevrijden. En waar liefde is, is ook redding.

Daarom wordt het licht onophoudelijk de duisternis binnengebracht en worden de zielen zolang bewerkt met liefde en geduld, tot ze zich proberen te veranderen, tot ze zelf willen dat ook zij licht ontvangen. Dan is het reddingswerk gelukt, want nu kan de ziel dat worden gebracht wat haar ontbreekt. De lichtziel kan uitdelen en ze zal des te gelukkiger zijn, hoe gewilliger haar hulp wordt aangenomen. Want ze leidt de zielen naar God, die voor Hem al zo lang verloren zijn als ze in de duisternis smachten.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte