Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5308

5308 De mens is verantwoordelijk voor de wil

2 februari 1952: Boek 59

Of het goede of het kwade in de mens tot bloei komt, is zijn eigen wil die vanuit geen enkele kant kan worden gedwongen, ook niet wanneer de mens beweert onder een zekere dwang te moeten handelen. Zijn wil kan zich te allen tijde tegen de dwang verzetten, ook wanneer hij lichamelijk te zwak is om weerstand te bieden. Maar hij moet zich steeds voor zijn wil verantwoorden. Want deze is en blijft vrij en de richting die de wil van een mens gaat, vormt hem tot een goed of slecht wezen. De richting van de wil bepaalt zijn levenswandel, zijn instelling tot God en zijn lot eens in de eeuwigheid. Want wat de mens als zodanig doet, dat doet hij bewust als voor of tegen de goddelijke ordening gericht. En over deze bewuste wil oordeelt God naar rechtvaardigheid.

Maar daarom draagt Hij er ook zorg voor, dat de mens gedurende zijn aards bestaan kennis zal worden gegeven van Zijn wil, in welke de menselijke wil zich moet schikken, wil hij in de goddelijke ordening leven. Wat tegen de goddelijke wil is gericht, is slecht, en dat voelt de mens ook als verkeerd. Want meestal handelt hij heimelijk, zodra hij zich in de nabijheid van mensen bevindt die zich inzetten voor de goddelijke wil. En als hij openlijk voor hen handelt, dan is de wil bewust tegen God gericht. Dan is hij ontegenzeglijk herkenbaar als een aanhanger van degene die tegen God is. En de uitwerkingen van zijn handelen zullen steeds nadelig zijn voor de medemensen. Hij handelt openlijk tegen de liefde in en berokkent de medemensen leed. Hij drijft ze in nood en ellende en misbruikt zo zijn vrije wil voor slechte handelingen, waar hij zich eens voor moet verantwoorden.

Daar hij zelf als mens dezelfde gevoelens heeft als zijn medemensen, weet hij ook, dat alles wat de medemens schade berokkent, slecht is. En hij kan zijn daden nooit als goed en gewetensvol kwalificeren. Hij kan zichzelf nooit van schuld vrijspreken, ofschoon hij geen eeuwige Rechter boven zich wil erkennen. En als hij meent het recht van de sterke tegenover de zwakke te bezitten, zou hij zelf zich ook voor een sterkere moeten buigen en diens slechte daden billijken, wat echter nooit het geval is, maar hem alleen maar tot nog meer liefdeloos handelen aanzet. Zijn wil is verkeerd gericht, uit eigen vrije beweging, ondanks besef en kennis van de wetten van de eeuwige ordening die hem voortdurend voor ogen worden gehouden door de manier van doen van goede mensen, die hem zijn handelen als door een spiegel laten zien. Steeds wordt een slecht mens de gelegenheid gegeven zich te bezinnen. Steeds wordt hem zijn levenswandel voorgehouden, die tegen God is gericht, opdat hij zichzelf zal doorzien en tracht te veranderen. Maar steeds moet zijn vrije wil actief zijn, die goed kan zijn en niet slecht hoeft te zijn.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte