Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1354

1354 Het onderwerpen van de wil - Bevrijding van de geest

26 maart 1940: Boek 23

Onderwerpt de wil van de mens zich aan de goddelijke wil, dan voltrekt zich de verandering in de ziel van de mens die de geest bevrijdt. Er is nu een verandering in het denken opgetreden. De wil die zich voorheen verzette tegen de Schepper is nu zacht en volgzaam geworden. De mens onderkent de wijsheid en liefde van de Schepper en hij weet dat altijd alleen de liefde van God elk gebeuren bepaalt. En dus schikt hij zich berustend in alles wat er over hem komt.

En nu is de geest vrij die voordien door de God weerstrevende wil werd belemmerd. Er voltrekt zich nu een verandering van de hele mens. Hij leeft nu in zekere zin in een sfeer die hem tot nu toe vreemd was. De geest in hem leert hem zijn ware vaderland kennen. En daar de wil van de mens geen hindernis meer is, is hij nu ook in staat zich van dit vaderland een voorstelling te maken. Want hij laat zich leiden door de geest die zich aan hem bekend maakt.

Ook de mens met een zwakke wil laat zich gemakkelijk leiden, zowel door een goede kracht als ook door een slechte kracht, maar de zwakheid van de wil draagt niet bij tot de totale bevrijding van de geest. Want steeds wordt de wilszwakte door vijandige macht benut en in God weerstrevende zin gesterkt. De mens moet in het volle bewustzijn zijn wil aan de goddelijke wil onderwerpen. Daartoe behoort ook een zekere wilskracht die zich juist op God richt, terwijl de zwakheid van wil de mens besluiteloos maakt, maar niet altijd voor God kiest.

De eigen wil aan God te onderwerpen zal steeds een zekere strijd vergen. Want de mens verlangt veel eerder dat wat tegen de goddelijke wil gericht is. Wil hij dus God dienen, Zijn wil vervullen en zich onvoorwaardelijk aan de goddelijke wil aanpassen, dan moet hij in voortdurende strijd gewikkeld zijn met zijn wensen, met zichzelf en alles wat bevorderlijk voor het lichaam lijkt. Maar deze voortdurende strijd met zichzelf, brengt hem ook dichter bij de overwinning. Als het hem gelukt is zijn wil geheel te overwinnen en alleen de goddelijke wil te aanvaarden, dan geeft de goddelijke liefde hem iets dat veel kostbaarder is dan wat hij heeft opgegeven. Hij glijdt langzaam van deze aarde in de sferen van het geestelijke. Hij ziet steeds meer de waardeloosheid in van al datgene wat hij opgaf en de kostbare schat die hij nu heeft opgegraven.

God zelf biedt hem iets aan wat aards niet op een andere manier verworven kan worden. Hij brengt hem goddelijke waarheid over, het diepste weten en het grootste vermogen van inzicht. En zo begint de mens als het ware aan een tweede leven dat aanmerkelijk afwijkt van het leven tot nu toe. Het aardse bestaan treedt op de achtergrond en voor het geestelijk oog van de mens onthult zich de liefde, wijsheid en almacht van God. De mens krijgt inzicht in het goddelijk werkzaam zijn en de zin en het doel van de schepping worden hem duidelijk. Want als de mens zijn wil heeft geofferd heeft hij het eigenlijke doel van het leven vervuld. Hij heeft ingezien dat zijn oorsprong in God ligt en weerstaat Hem nu niet meer, maar keert zich in het volle bewustzijn en in vrije wil naar Hem toe. Hij heeft zijn weerstand - die het wezen duizenden jaren heeft bewogen God te ontvluchten - opgegeven en tracht nu de uiteindelijke vereniging met Hem te bereiken. En dus is het onderwerpen van de eigen wil aan de goddelijke wil absoluut noodzakelijk voor de uiteindelijke verlossing van de ziel.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte