Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0859

0859 Opheldering en onderrichting van boven – Tijd van lijden voor de ongelovige

12 april 1939: Boek 17

Het is een bijzonder voorrecht, die de Heer de mensenkinderen ten deel laat vallen, dat ze onophoudelijk verwaardigd zijn om voortdurend in Zijn woorden, leringen die de eeuwigheid betreffen, onderwezen te worden. Niet het aardse leven op zich is van belang, maar zoals het benut wordt voor de eeuwigheid. Alleen dat is het waard om acht op te slaan.

Maar als de mensen nu van boven opheldering gegeven wordt, blijven ze hardleers, want ze nemen de goddelijke leringen eenvoudigweg niet aan als dat, wat ze zijn. En zo wordt met onverantwoordelijke lichtzinnigheid het leven op aarde louter in aardse zin benut, nauwelijks denkend aan de eeuwigheid. Er wordt te veel aandacht geschonken aan de aarde en om deze reden worden er verbindingen aangeknoopt, die juist het tegendeel beogen, dan de innige aaneensluiting van geestverwante zielen. Er worden maatregelen getroffen, die een grote omwenteling op geestelijk gebied tot gevolg hebben.

Wanneer iedereen, die instinctmatig naar de leer over een hoger wezen neigt, het gevaar, waar de mensheid op afstevent, goed zou beseffen, dan zou spoedig alle goddelijke wijsheid begerenswaardig zijn, en men zou deze overal, waar deze wijsheid de mensheid geboden wordt, opnemen. Maar als nu al het denkbare ondernomen wordt om onder de mensheid elk geloof uit te roeien, en er steeds weer op gewezen wordt, dat alleen maar weinigen verstandsmatig de diepste kennis kunnen doorgronden, zal spoedig een dergelijke geestelijke leegte onder de mensen verbreid zijn. En niets zal in staat zijn om de geestelijke nood op aarde te verlichten, want men zal de opnamen, die zuiver geestelijke goederen zijn, weglachen en honen. Men zal ze als volkomen onwaarschijnlijk niet eerst willen onderzoeken, maar onmiddellijk willen afwijzen met de motivering, dat de mensheid steeds dezelfde weg gegaan is en er van een rechtvaardiging in de zin van overlevering, geen sprake kan zijn.

Nu zal ook voor de ongelovigen in de komende tijd de tijd van lijden beginnen, opdat de mens zich in deze tijd staande houdt en tot God, als enige Schepper van de hemel en de aarde, zijn toevlucht neemt en, als hem het woord van God geboden wordt en hij het opneemt, de geestelijke nood beïnvloed kan worden door de genade van de Heer.

De mens zal in dezelfde verhouding, zoals hij zich wil voltooien, ook het woord van liefde, van troost en de goddelijke barmhartigheid mogen ontvangen, zonder welke hij zijn gang op aarde waarlijk vergeefs zou gaan. Hij zou zich steeds louter willen wijden aan de rust en behaaglijkheid van het dagelijkse leven en hij zou op geen enkele manier de enige zin van het leven kunnen begrijpen, respectievelijk niet in het geringste beantwoorden aan de zin van het leven. En zo zou hij het leven volledig tevergeefs geleefd hebben.

Maar de eindeloze liefde en goedheid van God heeft een evenwicht gecreëerd en Zich erbarmend over de mensheid ontfermd, doordat Hij voor het opnieuw tot leven brengen van Zijn kinderen op aarde zorg draagt. En opnieuw ligt het alleen aan de wil van de afzonderlijke mens om aan deze grote genade deelachtig te worden, want de Heer zou graag iedereen willen helpen. Maar degene, die de hulp nu nog afwijst, kan niet meer geholpen worden, want voor een verstokte zondaar is er niet goed boete te prediken. En als de mens het woord van God niet wil aannemen, dan lijkt hij op de verstokte zondaar, die liever in zijn zondenschuld volhardt, dan de weg van boetedoening in te slaan, als hij er liefdevol opmerkzaam op gemaakt wordt, dat dit de enige weg naar het eeuwige leven is.

Amen

Vertaald door Peter Schelling