Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0378

0378 Zuivering van de ziel voorwaarde voor de vereniging met God - Hulp aan de dwalenden

14 april 1938: Boek 9

Als de Geest van God in jullie ontwaakt, dan zal leven wat voordien dood was. De ziel zal opstaan en in beweging komen. Ze zal haar omhulsel verlaten en steeds alleen maar het licht zoeken. En wat dan uit dit licht geboren wordt, zal voor eeuwig niet meer vergaan. En zo heeft de Heer alle wezens op aarde de bekwaamheid gegeven, de goddelijke Geest in zich op te nemen, wanneer het verlangen maar actief wordt en de mens zijn bestaan beschouwt als een buitengewone opdracht.

Aangezien de verbinding met de goddelijke Vadergeest steeds opnieuw tot stand moet worden gebracht om het eeuwige leven te bereiken, zal een inspannende arbeid aan de vereniging vooraf moeten gaan: het werk van een zuivering van de ziel, die de Geest van God immers moet opnemen. Deze zuivering van de ziel kan wederom alleen plaatsvinden, wanneer haar verlangen afgewend wordt van de materie, wanneer ze gewillig alles opgeeft wat haar tot nu toe ketende om dat in te ruilen voor iets dat veel kostbaarder is, om juist in verbinding te treden met de goddelijke Geest.

Niets kan de ziel bepalend beïnvloeden. Ze moet zich uit zichzelf over haar opgave bezinnen. Ze moet willen dat ze vooruitgaat op de weg van het inzicht. Tegelijkertijd moet ze ook de wil om zich met de hemelse Vader te verenigen, omzetten in daden. De wil die zo gevormd is, blijft dan steeds ondergeschikt aan de goddelijke wil. De Geest van God laat daarna geen teruggang meer toe, want wie eenmaal deze weg betreden heeft en eindelijk in de wil van de Heer is, blijft voor altijd en eeuwig met Hem verbonden. De Heer zal zo een ziel nooit opgeven.

De eerste voorwaarden zijn vervuld en zo een ziel gaat nu bestendig opwaarts en blijft in de goddelijke genadezon. Slechts één ding mag ze niet nalaten: haar gelijken opmerkzaam te maken op de verwarmende stralen van deze genadezon. Want de duisternis overschaduwt zo oneindig veel wezens, dat elk mensenkind dat door de goddelijke Geest verblijd is, zich vol medelijden naar hen moet toewenden, opdat de morgen ook voor hen aanbreekt en dat velen van hen het licht tegemoet mogen gaan. Voor de liefde die jullie aan deze wezens doen toekomen, zal de Heer jullie duizendvoudig belonen. Want het gaat erom hen allen te redden van de verdoemenis. En wie de Geest van God in zich heeft opgenomen, zal inzien hoe onzegbaar moeilijk vele zielen zich kunnen losmaken. En hij zal ze daarom liefdevol tegemoetkomen en hun geven wat hij kan, opdat ze net zoals hij in helderheid van geest de Heer opnemen, om tot in eeuwigheid in Hem te verblijven.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte