Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/0240

0240 God en natuur - Bewust werken aan de voltooiing

28 december 1937: Boek 5/6

Mijn kind, ontvang wat de Heer in liefde voor jou gereedhoudt. Het hele leven bouwt zich op uit een reeks gebeurtenissen die door de goddelijke wijsheid wetmatig samengevoegd zijn en die jullie met het eenvoudige woord ‘natuur’ aanduiden. Elke ontwikkelingsfase is als het ware een gebeurtenis aan de wetmatige afwikkeling waarvan jullie de Schepper moeten erkennen. De gehele regelmatigheid ervan moet aan een wil onderhevig zijn. Juist het leven in de natuur getuigt van goddelijke inwerking. Alles wat rondom jullie geschapen werd, is een wonder. Het is een gebeuren dat jullie voortdurend naar boven wijst en dat jullie evenwel slechts zonder werking aan jullie voorbij laten gaan, aangezien jullie mensen op aarde het begrip ontbreekt voor zulke wonderen vanwege de steeds wederkerende regelmatigheid ervan.

Alleen de goddelijke wil wekt alles tot leven en beschikt dat deze wonderen zich onophoudelijk in de wereld voltrekken. Maar de mens die dagelijks voor deze wonderen zou moeten beven en in eerbied naar de Schepper van dit alles zou moeten opkijken, zoekt voor alles een verklaring die beter overeenkomt met zijn leven en zijn denken en kiest voor het woord ‘God’ het woord ‘natuur’. De betekenis is echter dezelfde, behalve dat hij met dit woord het eeuwig zich in het heelal herhalende erkent, maar niet het ingrijpen van een hogere macht in het lot van elk wezen en dat tussen dit wezen, hoe klein het ook is, en deze hogere macht een verbinding gecreëerd kan worden door de eigen wil.

Dit alles waarderen ze niet, ofschoon ze het werken in de natuur voortdurend moeten volgen en erkennen. Op deze manier is ook de veelsoortigheid in het geloof te verklaren. Het persoonlijke ingrijpen, het te hulp komen van Gods liefde ten gevolge van een innig gebed, het waarschuwen van ongelovige kinderen van de aarde, dit alles willen ze niet zien. Voor hen is alleen geloofwaardig wat ze dagelijks zien en bijgevolg niet kunnen ontkennen. Want ze kunnen niet aanvaarden dat er een hogere wil ten grondslag ligt aan het dagelijkse gebeuren en de wetmatige herhaling van alle natuurlijke fenomenen, dat toch alles omwille van een bepaald doel zo ingericht werd en dat dit doel enkel weer slechts de voltooiing van elk afzonderlijk wezen is. Zo aanvaardt de mens steeds alleen wat hij ziet en kan begrijpen, maar waar het geloof hem over ontbrekende kennis heen moet helpen, daar wijst hij af.

In de natuur valt er evenwel met regelmatige afstanden een worden en vergaan te observeren. Precies hetzelfde heeft de mens te verwachten. Ligt nu de gedachte niet eerder voor de hand dat het goddelijke Wezen, aan wie al het gebeuren in de natuur ondergeschikt is, de mens net zo onder Zijn hoede heeft en dat zijn worden, zijn ontwikkeling eveneens aan Zijn wil onderhevig is? En als de mens nu door een goddelijke wil geleid wordt, waarom volhardt hij dan in de opvatting dat een verbinding met deze goddelijkheid voor hem onmogelijk is?

Pas daar, waar hij deze verbinding bewust zoekt is een streven naar volmaaktheid denkbaar. Bewust aan zichzelf werken om opwaarts te geraken, dat is het eigenlijke doel van het aardse bestaan. En juist dit besef missen de kinderen op aarde. Daarom wijzen ze ook zo gemakkelijk af wat hun door de hemel geboden wordt, het Woord van God. Daarom is het voor hen zo moeilijk iets te aanvaarden wat van het alledaagse afwijkt en toch zo gemakkelijk te geloven is wanneer ze zich maar eenmaal voor ogen zouden willen houden dat geen enkel afzonderlijk wezen bekwaam is zich van begin tot einde volgens zijn eigen wil een leven op te bouwen. Het zal altijd weer onderworpen zijn aan de slagen van het noodlot. Het zal altijd het ingrijpen van een hogere macht gewaarworden, ook wanneer het dit probeert te ontkennen.

Want heeft de mens het in de hand zich voor zulke noodlotslagen te behoeden? Wanneer jullie daar alleen maar over nadenken, zullen jullie moeten gaan twijfelen aan jullie overtuiging dat alleen jullie degenen zijn die jullie lot bepalen. Jullie zullen dan de eeuwige Godheid moeten erkennen, die jullie leven en lot in handen houdt. En dan zullen jullie ook moeten geloven. Dan is het voor jullie pas een zekerheid geworden dat jullie onderhevig zijn aan een goddelijke wil. Dan zullen jullie je ook als kinderen van deze Goddelijkheid voelen. Jullie zullen toevlucht nemen tot het gebed dat het kind met de Vader verbindt. En jullie zullen dan ook zelf de zegeningen van het gebed ervaren. En dan pas werken jullie bewust aan jullie voltooiing.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte